GOD WOONT HIER NIET MEER

Blauwe klompjes

Maak kennis met de kleine Anja die opgroeit op een afgelegen boerderij, begin vorige eeuw.  Maar Anja is meer dan een gewoon meisje. Zij is vaders’ prinsesje en samen weten zij het duistere geheim van de dominee en zijn voorgangers, dat al  eeuwenlang het dorp in zijn greep heeft, te ontrafelen. 

HEMELSBLAUWE KLOMPJES

Vanuit haar bedje kan ze net aan, wanneer ze op haar linkerarm steunt en haar rechterarm helemaal uitstrekt, bij het puntje van het donkere gordijn dat gesloten voor het kleine raam hangt. Anja pakt het puntje met haar duim en wijsvinger en trekt het iets opzij. Nog pikdonker buiten. Anja laat het gordijnpuntje los en blijft even in deze houding zitten, houdt haar hoofd een beetje scheef en luistert goed of er al geluid is beneden. Maar het is nog stil. Vader en moeder slapen beneden, in de bedstee. Vader is meestal als eerste uit bed. Dan steekt hij in de keuken het vuur van de oven aan zodat het daar lekker warm kan worden. Moeder komt iets later uit bed en zet altijd de ketel voor de thee en koffie op het vuur. Op het moment dat Anja de geluiden van potjes hoort dan weet ze dat ze naar beneden mag komen. Maar nu hoort Anja nog geen geluid uit de keuken komen. Het enige dat ze hoort zijn droge snuifgeluiden uit de brede neusgaten van Kobus die in zijn box naast de deel staat. De koeien zijn er niet meer. Die zouden nu ook binnen staan maar alle koeien zijn pas gestorven. Vroeger kon Anja de koeien ’s nachts wel eens horen loeien. Dat deden ze vaak wanneer Anja in bed lag te slapen. Zomaar in de nacht hoode ze dan wel eens een uitgerekte loei.

Anja is nog maar een peuter. Ze is geboren beneden in de bedstee, samen met haar broertje. De dag van de bevalling is de dokter uit het dorp al vroeg in de avond naar de boerderij gekomen omdat moeder last kreeg van hevige pijnen in haar buik. Later die avond was de tweeling er nog steeds niet. De vader van Anja heeft uiteindelijk de dominee ook maar laten komen. Urenlang zat de dominee aan het bed van moeder te bidden terwijl bij moeder zelf de tranen over haar wangen rolden van de pijn die de steken in haar buik veroorzaakten. Net na middernacht kwam Anja eindelijk en vlak daarna kwam Jan. Maar Anja, die toen nog Anna heette, en Jan, huilden niet zoals baby’s dat behoren te doen bij hun geboorte. Ze waren stil, en hun natte jonge lichaampjes hadden in plaats van een gezonde roze kleur een vreemde grijs/blauwe gloed. De dokter keek paniekerig om zich heen, hij wist niet wat er mis was met de kleine tweeling en probeerde van alles om de kleintjes wakker te krijgen. Tot leven te krijgen. Intussen bleef de dominee maar bidden en werden zijn gebeden steeds luider naarmate de tijd verstreek en er geen verbetering in de situatie kwam. Hij riep naar God en Zijn zoon Jezus. Ook schreeuwde hij hard naar de vervloekte duivel, dat hij weg moest gaan. De vader van Anja zat aan het bed, hij boog zich over de tweeling en verstopte de knuistjes van zijn nieuwe kinderen voorzichtig in zijn grote handen. Zo bleef vader lange tijd zitten met zijn ogen gesloten. Zijn gezicht raakte de onbeweeglijke gezichtjes van zijn beide kindjes maar net. Wat de dokter ook deed, hoeveel geschreeuw en gehuil er ook om hem heen klonk, vader liet zijn stille kindjes niet los. Net op het moment dat de dominee stopte met zijn eindeloze gebeden en de bezwete wanhopige dokter rechtop ging staan, gebeurde er iets bijzonders. De vingertjes aan beide handjes van Anja bewogen een beetje. Vader hield de knuistjes nog steeds in zijn grote handen, hij voelde het bewegen van de vingertjes van Anja. Vader bewoog zijn lichaam omhoog, keek naar Anja, en daarna naar Jan, maar die bewoog niet. Jan werd blauwer. Anja kreeg juist meer kleur.

De moeder van Anja kon haar tweeling niet zien. Zij zag alleen de zijkant van het hoofd van haar man. Het werd ineens erg stil in de bedstee en de kamer. De dominee en de dokter keken stilzwijgend naar vader die zijn kinderen bij de handjes vasthield en zijn hoofd over hen heen boog. Zij waren er getuige van dat Anja langzaam tot leven kwam. En van het beetje leven dat in Jan zat, dat langzaam wegebde. Anja kondigde zichzelf aan met luid geschreeuw, zoals een gezonde baby dat zo goed kan. De vader van Anja liet het handje van kleine Jan los, pakte een opgevouwen wit laken van het bed en wikkelde hier het levenloze grijs/blauwe lichaampje in. Daarna legde hij hem in de schoot van zijn moeder, in de bedstee. In de tussentijd was de kraamhulp de levendige, huilende Anja in een klein teiltje aan het wassen. Moeder lag met de ingepakte Jan in haar arm en keek minutenlang onafgebroken naar hem terwijl dikke tranen over haar wangen stroomden. Zij streelde met haar wijsvinger over zijn rechterwangetje. Na een minuut of tien nam vader zijn zoon in zijn armen om afscheid te nemen. De dominee had in de tussentijd een kistje uit zijn rijtuig gehaald zodat hij hierin het kleine lichaam kon meenemen en het gereed gemaakt kon worden voor de begrafenis. De dominee heeft altijd een speciaal ‘transport-kistje’ voor dode kindjes in zijn rijtuig staan. In zijn gemeente komen namelijk wel vaker doodgeboortes voor. Meestal is de moeder van zo’n doodgeboren kindje zelf nog maar een kind en krijgen de dokter en de dominee de opdracht van de vader het dode kindje op een geheime plek te begraven zodat niemand in het dorp er iets van te weten zal komen. Er wordt nooit meer over gesproken. De ochtend na de zware bevalling van Anna en Jan zei vader tegen moeder dat hij graag, in plaats van de baby Anna te noemen, hij de twee namen van de tweeling wil samenvoegen tot één naam en haar deze naam geven. Anna en Jan werden zo Anja.

Anja deelt haar slaapkamer met haar oudere broer Gijs en haar oudere zus Marie. De grote slaapkamer ligt pal boven de huiskamer aan de voorzijde van de boerderij. Het enige raam in de slaapkamer is klein en het bed van Anja staat er pal onder. Gijs slaapt in het bed dat tegen de muur bij de slaapkamerdeur staat en Marie slaapt in het bed aan de andere kant van de slaapkamer.

Anja is weer gaan liggen en trekt de dikke wollen deken tot ver over haar schouders tegen het puntje van haar neus want de wind die door een spleetje onder het raam door stroomt voelt best koud. Dan hoort Anja iets. Het komt van beneden. Ze herkent het geluid uit duizenden. Het zijn de klompen van haar vader die over de stenen bij de achterdeur tikken. Anja herkent het geluid van de klompen en weet al welk geluid hierna komt. Na het geluid van de klompen klinkt altijd het piepen van de scharnieren van de achterdeur. De scharnieren zijn een beetje verroest. Anja duwt de dekens van zich af en laat zich uit bed glijden. Ze trekt het warme wollen vest dat haar moeder voor haar gebreid heeft aan over haar witte nachtjaponnetje en tippelt op haar tenen naar de slaapkamerdeur. Heel zachtjes trekt ze de deur open, glipt er langs en gaat achterstevoren met handen en voeten de stijle houten trap af. Dat doet ze razendsnel. Op haar blote voeten rent ze over de koude stenen naar de deur die de keuken van de deel scheidt. De deurklink van deze deur is een stuk hoger dan die van haar slaapkamerdeur en daarom moet Anja altijd op een oude stoof staan om de deur open te maken. Deze stoof staat speciaal voor Anja naast de deur. Net op het moment dat Anja de keukendeur open heeft gekregen komt haar vader van buiten de keuken in lopen.

’Papa’ fluistert Anja en trekt de deur achter zich dicht.
’Goedemorgen, prinsesje’ fluistert vader. Hij tilt Anja van de vloer en geeft haar een dikke pakkerd. ’Moet je ook een plas doen?’
Anja knikt ’Maar kan ik zelf’ fluistert ze in vaders’ oor.
Vader zet Anja terug op de vloer. Anja open de achterdeur, gaat op haar hurkjes zitten, reikt naar links en pakt haar blauwe klompjes die met de neuzen omhoog en met de onderkant naar buiten gericht tegen de muur van de boerderij aan staan. Eén voor één tikt ze de klompjes met de neuzen, die door het vele tikken tegen de stenen al aardig kaal beginnen te worden, zachtjes ondersteboven op de bakstenen. Zo controleert ze of er geen beestjes in haar klompen zitten. Op een ochtend stapte Anja in haar klomp en voelde iets zachts. Het bleek een muis die daar waarschijnlijk lekker een nachtje in heeft liggen slapen. De muis schrok zich letterlijk dood van de kleine tenen van Anja.

Eén voor één laat Anja haar blote voetjes in de blauwe houten klompjes  glijden en tippelt ze zachtjes over de zanderige stenen waardoor je bij elke stap die Anja maakt het knarsen van zandkorrels hoort. Naast de houten deur van de wc, die pal boven de beerput staat zo’n tien meter van de boerderij, heeft vader ook een stoof gezet. Die stoof heeft Anja nodig om op de hoge poepdoos te klimmen. Na haar kleine boodschap tippelt Anja over de zanderige stenen van het boerenerf en een klein stukje gras naar de houten hokken achter de boerderij. Tante Tok zit op eieren en de laatste paar dagen is Anja zo zenuwachtig dat ze s’ morgens niet kan wachten om te gaan kijken of er al kuikentjes zijn. Anja’s vader heeft voordat Anja is geboren het kippenhok zelf gebouwd en goed beveiligd tegen de vele vossen die ’s nachts graag een vers kippetje zouden lusten. De planken over het kippengaas heeft vader daarom heel dicht op elkaar getimmerd zodat een vos daar niet doorheen past. Anja kan net tussen de eerste en de tweede plank vanaf de grond het kippenhok in kijken. Ze gaat op haar hurken zitten met haar kleine bips helemaal naar achteren en haar beide handen op haar knieën. Omdat de spleet tussen de planken best smal is knijpt Anja haar rechteroog een beetje dicht. Haar hoofd houd ze scheef. Zo blijft ze doodstil zitten. Ze wil Tante Tok niet laten schrikken. Na een paar seconden is haar linkeroog gewend aan het halfdonker in het kippenhok. Achterin het hok ziet ze Tante Tok op het nest zitten. De kop van Tante Tok gaat schokkerig heen en weer. Ze heeft Anja buiten gehoord maar weet nog niet zeker of het Anja is. Kan net zo goed een vos zijn. Daarom blijft Tante Tok stil zitten en maakt ze geen geluid. Nu Anja ziet dat Tante Tok wakker is besluit ze het hok in te gaan.

’Ik ben het hoor, Tante Tok’ fluistert Anja terwijl ze zachtjes het haakje van de deur af haalt.
Daarna schuift ze de plank opzij. Nu kan ze de deur van het kippenhok opendoen en naar binnengaan.
’Sssst’ zegt Anja tegen zichzelf en Tante Tok en drukt haar rechterwijsvinger tegen haar lippen. Elke stap in het stro van het kippenhok neemt Anja langzaam en uiterst voorzichtig. Er slapen nog meer kippen in het hok, maar die zitten op een smalle ronde stok. Tante Tok blijft rustig op haar nest zitten. Ze is gewend dat Anja langs komt. Anja heeft Tante Tok zelf grootgebracht met de hand. Als kuikentje was Tante Tok een beetje ziek. Anja’s vader heeft Tante Tok toen in huis gehaald en goed warm gehouden. Anja zat hele dagen met de toen nog kleine Tante Tok in haar knuistjes in de grote luie stoel in de huiskamer bij de open haard. Tante Tok werd gelukkig snel beter en was al gauw gezond genoeg om terug het kippenhok in te gaan om groot te worden met de andere kuikentjes. Vanaf die dag gaat Anja altijd even op bezoek bij haar Tante Tok. En nu wordt haar Tante Tok zelf mama.

Anja knielt bij het nest. Achter haar springt de haan van zijn stok en loopt achter Anja langs.
De haan gorgelt een beetje.
’Sssst’ sist Anja naar de haan. ’Je bent te laat. Papa is allang wakker’.
De haan trekt zich niets aan van de sissende woorden van Anja en opent zijn donkerrode snavel om er vervolgens een hard en vals klinkende kukeleku uit te laten rollen. Anja weet dat tegen de haan in gaan geen zin heeft. Soms denkt Anja dat de haan zelf stokdoof is en dat hij daarom zo luid en vals kraait, en niet wil luisteren. Anja blijft geduldig op haar hurken zitten tot de haan klaar is met zijn schorre ochtend ritueel waarbij hij met zijn borst fier vooruit langs Anja heen en weer paradeert. Intussen streelt Anja Tante Tok over haar rood-bruine rug. Hierdoor gaat Tante Tok een beetje bewegen. Ze staat half op en wankelt van haar linker naar haar rechterpoot. Het lijkt een beetje op een bootje in de golven. Anja kan zo net onder de buik van Tante Tok kijken. Alle eieren zijn nog heel. Dan gaat Tante Tok weer zitten en zijn de eieren niet meer te zien.

Anja komt de keuken binnen en ziet dat moeder, Gijs en Marie nu ook wakker zijn. De hele familie is bezig de ontbijttafel in de huiskamer gereed te maken. Vader zit op zijn knieën bij de open haard. Hij is bezig het vuur aan te maken zodat het gauw warm wordt in de kamer en ze gezellig samen kunnen eten.
’Ik heb eitjes, mam’ zegt Anja ’Kijk’
Anja laat haar moeder vol trots het bakje verse eieren zien die ze gevonden heeft in het kippenhok. Ze heeft ze allemaal opgeraapt en in het houten bakje gelegd.
’Da’s mooi lieverd’ zegt haar moeder en een onverwachte luide hoest rolt er meteen achteraan. Hierbij grijpt ze met haar hand naar haar borst en buigt voorover. Met haar linkerhand houdt ze de rugleuning van één van de houten eetkamerstoelen vast. Het hoesten klinkt wat korrelig. Dit hoesten is iets van iedere morgen. Anja vindt dat het hoesten van moeder wel een beetje erger begint te worden. Het haardvuur brandt er flink op los en maakt de huiskamer binnen een paar minuten heerlijk warm. Anja heeft haar vest uitgedaan en huppelt nu vrolijk door het huis in haar nachtjaponnetje. Ze legt op ieder bord een warm gekookt eitje. Marie heeft thee gezet en plaats de theemuts over de pot op tafel. Gijs heeft op de deel de jonge en oude kaas gehaald. De kaas ligt daar altijd op een plank in een gesloten houten kist zodat de muizen er niet bij kunnen. Al zijn muizen daar toch bijna nooit te vinden. Daar zorgen de twee poezen wel voor. De twee poezen wonen op de boerderij en slapen op de deel maar hebben in ruil voor een dak boven hun hoofd de taak om muizen en ratten uit het huis en van de deel te houden. Soms geeft Anja ze wel eens een stukje vlees dat ze heeft bewaard van haar avondeten maar dat vindt vader niet altijd goed. Anders worden de poezen lui en stoppen ze met jagen, en dat mag niet.

’Ik denk dat jij maar thuis moet blijven, met Anja’ zegt vader ’Wij gaan dan wel met ons drieën. Dat gehoest in de kerk is ook niks. En ik hou Anja ook liever een tijdje thuis na, nou ja,.. je weet wel’. ’Ja, dat is goed’ zegt moeder en schenkt alle kopjes bij met dampende thee.
’Gaan wij dan het huis gezellig maken voor papa, Gijs en Marie voor wanneer ze weer thuis komen? vraagt Anja met een brood kauwende mond aan haar moeder ’Kunnen we misschien wel taart van tuinappeltjes maken. Lekker bij de koffie’ .
Anja draait haar hoofd naar vader en kijkt hem vragend aan met haar mooie grote blauwe kijkers. Vader kijkt naar moeder, knipoogt en knikt goedkeurend. Zijn blik wordt een beetje streng en kijkt de andere twee kinderen aan. ’Geen woord hierover tegen niemand. Begrepen?’ Gijs en Marie begrijpen vader heel goed en en knikken instemmend.

De boerderij van Anja en haar familie staat een paar kilometer buiten het dorp, waar de kerk staat. Iedereen in het dorp en daarbuiten wandelt zondagochtend en zondagavond naar de kerk in het dorp. En omdat het ruim een half uur wandelen is, vertrekken ze meestal rond negen uur.
Anja vindt het niet leuk in de kerk. Het is er somber en voelt koud en kil. Een paar weken geleden is Anja met vader naar de kerk gegaan. Ze zaten bijna achterin de kerk naast elkaar. De dienst was nog niet begonnen maar de kerk was al bijna vol toen Anja aan haar vaders mouw trok omdat ze hem iets wilde zeggen. Vader boog zijn hoofd naar Anja.
’Ik denk dat dit niet meer het huis van God is, papa’ fluisterde Anja in het oor van haar vader. ’Misschien is hij verhuisd en woont de duivel nu hier’.
Vader schrok van de woorden van zijn kleinste dochter en keek schichtig om zich heen of iemand haar heeft gehoord. Één voor één scanden zijn ogen razendsnel alle mensen die hij in zicht had. Maar iedereen in de kerk zat rustig te wachten tot de dienst zou beginnen en leek in haar of zijn gewone doen. De meeste mensen keken zoals altijd zonder een spoor van enige emotie in hun ogen recht voor zich uit. Het kerkorgel speelde met luide, schelle soms valse tonen de welkomst liederen. Niemand leek de woorden van Anja gehoord te hebben.
’Je kan die dingen niet meer hardop zeggen hoor, Anja’ fluisterde vader toen hij weer enigszins tot rust was gekomen. ’De mensen vinden het niet fijn als je zo over God spreekt’
Langzaam bewoog hij voor de zekerheid zijn hoofd nog even naar links en rechts maar gelukkig zag vader geen enkel gezicht dat enige aanwijzing van vermeende godslastering verraadde. Er verscheen een gerustgestelde, tevreden glimlach op het gezicht van vader. Hij tilde zijn rechterarm op en sloeg zijn arm om zijn prinsesje. Tijdens deze beweging ontmoetten de ogen van vader die van Leendert die precies achter Anja zat. Leendert woont met zijn vrouw en enige zoon in de boerderij aan de overkant van de weg van waar Anja woont. De blikken van vader en Leendert waren enige seconden in elkaar bevroren. Leendert keek vader doordringend aan. Zijn mond opende langzaam. Hierbij droop een lichtbruine druppel spuug langs zijn mondhoek. ’Duivelssssskind’ siste Leendert bijna onhoorbaar. Nog meer bruin spuug droop uit zijn mondhoek. Snel draaide vader zich om en keek met geschrokken grote ogen strak voor zich uit. De kerkdienst begon. Leendert heeft verder niets gezegd of gesist. Ook niet aan het eind van de dienst.

Zweetdruppeltjes

Anja helpt haar moeder met de afwas terwijl de drie kerkgangers zich gereed maken voor de wandeling naar de kerk in het dorp. Gijs heeft wat extra boter op het aanrecht klaargelegd zodat die zacht kan worden voor het deeg voor de taart. Anja heeft de stoof gepakt en bij het aanrecht gezet. Zo kan ze de gewassen kopjes, schotels en bordjes makkelijk pakken en afdrogen. Moeder draait zich om, om vuile vaat te pakken en Anja steekt snel haar hand in het sop-water, pakt een handje sop en doet haar hand net zo rap naast zich zodat moeder het niet ziet. Moeder merkt niets van de snelle beweging van Anja en gaat ongestoord verder met het afwassen van de vaat. ’Mam, kom eens hier’ zegt Anja en wenkt dat haar moeder met haar hoofd wat lager moet komen. Anja doet net alsof er iets op de neus van haar moeder zit en dat ze dit wil wegpoetsen. Moeder buigt voorover en denkt dat Anja met haar vinger het vuiltje van haar neus wil wegpoetsen maar wisselt Anja snel van hand en veegt snel een handje sop op haar moeders neus.
’Gefopt’ giert Anja
Moeder heeft nu een witte sop-neus, samen schateren ze het uit. Na de afwas helpt Anja haar moeder met het schillen van de appeltjes en het maken van het deeg. De taart gaat de oven in.

De taart staat in de oven en Anja trekt haar vest aan en tippelt op haar hemelsblauwe klompjes naar Tante Tok. Alle kippen in het hok zijn intussen druk in de weer met kakelen en graan pikken. Vader heeft voordat zij naar de kerk gingen wat voer in het hok gegooid. Voorzichtig loopt Anja door de druk kakelende en graan-pikkende kippen naar achteren. Tante Tok is van haar nest gekomen. Anja kijkt om zich heen. Dan ziet ze Tante Tok bij de waterbak.
’Je moet ook drinken natuurlijk, hè! zegt Anja Anja en knielt bij het nest.
‘Eén, twee, drrrrieieie’ Verder komt Anja niet met tellen. Cijfers en de juiste volgorde heeft ze nog niet goed kunnen onthouden. ’Veel eieren!’
In twee eieren zitten scheurtjes, merkt Anja op.
’Ik ben al bijna tante, Tante Tok! ’roept Anja verrukt met een brede lach op haar gezicht.

Op de terugweg van het kippenhok naar de boerderij loopt Anja even langs Kobus. Kobus is eerder die week uit de wei gehaald omdat hij hoest-geluiden maakte en vader wil niet dat Kobus ziek wordt. Kobus een paar dagen binnen houden lijkt vader beter dan hem buiten laten.
’Hoi, Kobus’ zegt Anja vriendelijk wanneer ze de box binnen wandelt.
Anja loopt om Kobus heen, naar zijn voerbak en ziet dat Kobus nog niets van zijn ontbijt op heeft. Terwijl vader er juist lekkere dikke wortelen bij heeft gedaan vanmorgen. Normaal gesproken is zijn bak dan binnen een paar minuten dan leeg.
’Niet ziek worden hoor, Kobus’ zegt Anja en ze wrijft met haar twee handen over de hals van Kobus. Anja pakt een aardappelkist, draait deze om en stapt er op. Haar hoofd legt ze zachtjes tegen de hals van Kobus en blijft een tijdje staan. Ze streelt zijn hals en geeft kusjes. Kobus reageert met zachte goedkeurende hinnikjes maar beweegt zij grote lichaam niet. Hij weet dat Anja op een kist staat en dat zij heel makkelijk kan vallen als hij beweegt. Na een tijdje stopt Anja met knuffelen en strelen, stapt van de kist af en zet de kist weer aan de kant van de box.
’Ik kom straks weer terug bij je hoor’ zegt Anja
’Daag’ en ze zwaait naar Kobus wanneer ze de boxdeur achter zich dicht trekt.
Kobus draait zijn hoofd naar de sluitende boxdeur en hinnikt zachtjes alsof hij haar ook gedag wil zeggen.
Anja zet haar klompjes netjes naast elkaar, ondersteboven bij de achterdeur en tippelt op haar sokken de keuken in die heerlijk naar verse appeltaart ruikt. Ze wil in de oven kijken maar weet dat dat niet mag. De geëmailleerde ovendeur kan erg heet zijn, dat heeft vader heel vaak gezegd. Alleen vader, moeder en Gijs mogen aan de ovendeur komen.
‘Mama’ zegt Anja terwijl ze de huiskamer inloopt. ‘Ik denk dat de appeltaart er bijna uit kan.’
Moeder zit in de grote luie stoel bij de open haard.
‘De appeltaart mag nog wel eventjes, meis. ‘Heb je Kobus al goedemorgen gezegd?
‘Nou, hij heeft helemaal geen honger denk ik’ zegt Anja. ‘Al zijn eten is er nog. Hij wordt toch niet ziek?
‘Kom maar even hier bij me zitten’ zegt moeder. ‘Lekker voor de open haard’
Anja kruipt tegen haar moeder aan in de grote luie stoel. Het haardvuur brandt er lekker op los.
‘Misschien moeten we eventjes bidden voor Kobus’ zegt Anja, en leunt ietsjes naar voren om haar moeder aan te kijken.
Moeder heeft de ogen gesloten maar slaapt niet.
‘Ja, meis. mompelt moeder.’Laten we dat maar doen.’
Anja legt haar hoofd tegen moeders boezem, sluit haar ogen en vouwt haar handjes ineen. In gedachten vraagt ze de Here Jezus om goed voor Kobus te zorgen nu hij een beetje ziek is. Tijdens het bidden voelt Anja de ademhaling van moeder aan haar wangen. Moeders’ boezem beweegt vloeiend op en neer, het borrelt een beetje bij Anja’s oor. Na een paar minuten opent Anja haar ogen en leunt weer naar voren om moeder aan te kijken.
‘Ik heb ook voor jou gebeden, mama.’
Moeder opent haar ogen half en kijkt Anja verbaasd aan. ‘Huh?’
‘Ja, je maakt dezelfde geluidjes als Kobus’. zegt Anja en haalt diep adem. Bij het uitblazen maakt Anja een gorgelend geluid met haar keel.’Grrlgrlglrgl…dat geluid’
Moeder trekt Anja met haar rechterarm dichter naar zich toe.
‘Kom een paar tellen rustig liggen, mama moet eventjes rusten.
Anja legt haar hoofd weer tegen moeders borst en sluit haar ogen. Zo liggen Anja en moeder dicht tegen elkaar in de luie stoel voor het warme haardvuur.
De ademhaling van moeder begint weer iets te borrelen en stokt een beetje. Tijdens het slapen snurkt ze soms. Anja wrijft zachtjes met haar rechterhand over haar moeders hals. Daar voelt ze de ademhaling van moeder het best. Heel voorzichtig beweegt Anja met gesloten ogen langs de hals van moeder. Ze voelt dat haar hand door het wrijven langzaam warmer wordt. Haar handje wordt zo warm dat ze er van gaat zweten. Maar Anja stopt niet. Ze herkent dit vreemde warme gevoel van de tijd dat Tante Tok ziek was en in Anja’s handjes in diezelfde stoel zat. Moeder slaapt en merkt niets van het warme bezwete handje van Anja op haar huid. De warmte straalt door naar de rest van Anja’s arm en wordt zo hevig dat Anja het toch een beetje te warm krijgt. Ze stopt en leunt naar voren. Door de beweging die Anja maakt wordt moeder wakker.

‘Zo hé’ zegt moeder puffend. ‘Is me dat even warm!’
‘Ik kreeg het ook heel warm, mama’ zegt Anja en laat zich zachtjes van de luie stoel afglijden.
’ Kijk maar, allemaal zweetdruppeltjes op m’n armen en gezicht.’
Anja houdt haar beide armen gestrekt voor zich uit.
‘Ja, net als mama’ zegt moeder.
Moeder staat langzaam op uit de stoel en wandelt de keuken in. Een licht hoestje klinkt bij het bukken om de deur van de oven te openen.
‘Is de taart al klaar?’ vraagt Anja enthousiast.
‘Nog een paar minuten, denk ik’ antwoordt moeder. ‘Papa en Gijs vinden het lekker als de bovenkant van de appeltaart een beetje donker en krokant is’
‘Dan ga ik gauw nog even kijken bij Kobus’ zegt Anja en pakt haar gebreide vest van de stoel in de kamer. ‘Ik hoop dat hij zijn ontbijtje nu wel op heeft’.

Anja pakt haar blauwe klompjes buiten bij de achterdeur vandaan en zet ze bij de deur die van de keuken naar de deel gaat. Daar stapt ze voorzichtig in de klompjes. Pakt dan met haar rechterhand de ronde deurknop die op ooghoogte zit en duwt heel voorzichtig de deur naar buiten open. Het afstapje hier is een stuk lager. De stoof staat om de hoek tegen de keukenmuur maar daar kan ze zo niet bij. De deur staat nu half open. Anja gaat in de deuropening op haar kont zitten en laat zich op de vloer van de deel glijden. Daar pakt ze de stoof, zet deze voor de deur, klimt er op en sluit de deur. De deel is erg donker. Er is geen verlichting aan en er zijn maar vier kleine ramen aan de andere kant van de enorme boerderij-ruimte.
‘Kobùùùs’ roept Anja. Haar klompjes tikken zachtjes op de stenen vloer van de deel onderweg naar de box van Kobus. Kobus kijkt Anja aan bij het opengaan van de boxdeur.
‘Jaaaa’ roept Anja verrukt. ‘Je hebt je ‘bordje’ leeg. Anja moet zelf om haar grapje lachen.
‘Ik werd een beetje ongerust toen je vanmorgen niet ging eten, Kobus!’
Kobus beweegt zijn hoofd naar beneden nu Anja voor hem staat bij zijn lege voerbak en snuift met zijn grote harige neusgaten langs Anja’s nek.
‘Hihihihi, gekkie’ giert Anja hard en draait haar hoofd naar Kobus.
‘Kom, dan gaan we weer even knuffelen’
Anja pakt de aardappelkist, plaatst deze weer onder de hals van Kobus en klimt er op.
‘Zoooo’ fluistert Anja. Ze houdt haar handen om Kobus’ hals. De manen van Kobus hangen soepel over de linkerzijde van zijn hals. De toppen van de vingers van Anja’s rechterhand raken de bovenkant van de manen aan. Anja staat stil op de aardappelkist en neuriet zachtjes met haar ogen gesloten zelf verzonnen melodietjes. Heel langzaam, zonder dat zij het zelf beseft, beweegt Anja haar linkerhand langs Kobus’ hals heen en weer.
Opnieuw klinkt een harde snuif uit de brede harige neusgaten van Kobus. Anja kijkt niet op van het snuif-geluid. Ze blijft met gesloten ogen met haar linkerwang tegen de hals van Kobus zachte melodietjes neuriën. Ze voelt hoe in de hals van Kobus de ingeademde lucht zijn longen instroomt en vervolgens met een korrelig geluid weer terugstroomt naar zijn mond. Anja staat zo een tijdje met haar ogen gesloten. Dan beginnen haar handjes warm te worden en straalt de warmte snel, langs haar armen naar haar hoofd. Kleine zweetdruppels groeien als uit het niets op het voorhoofd van Anja. Ze trekt haar hoofd een stukje van de warme hals van Kobus weg.
‘Jij bent al net zo warm als mama. Maar die zat bij het haardvuur. Hier is het koud! Niet ziek worden hoor, Kobus!’
Na deze bezorgde woorden kijkt Anja in Kobus’ donkere, glimmende ogen. Anja beweegt haar hoofd heen en weer. De ogen van Kobus draaien met haar hoofd mee.
Anja stapt van de kist en zet deze weer terug tegen de muur van Kobus’ box.
‘Papa zegt dat je binnen moet blijven maar als je beter bent mag je weer in de wei. Ik kom elke dag een paar keertjes bij je langs, hoor. Dan gaan we ook je haren eens goed borstelen. Dat vind je toch fijn?’ Kobus snuift zachtjes.
‘Hier, een kusje op je zachte lippen.’ Anja houdt met haar beide handen de zijkant van het hoofd van Kobus vast en geeft een zoen vlak boven zijn fluwelen bovenlip. De bovenlip beweegt een beetje op en neer. Het is net alsof hij haar een zoen terug wilt geven.

Moeder heeft de appeltaart op de eettafel gezet om te laten afkoelen zodat ze straks bij de koffie de appeltaart kunnen eten. De vertrouwde geur van de afkoelende taart verspreidt zich door het huis. Tot zelfs in de slaapkamer van Anja, Gijs en Marie kun je de heerlijke geur van gebakken tuinappeltjes ruiken. Anja is op haar bed geklommen en tuurt op haar knieën door het kleine raam naar de doorgaande weg die naast de boerderij ligt. Vanuit haar slaapkamer kan ze verder zien dan wanneer ze beneden zou zitten omdat beneden de uit de kluiten gewassen haag voor het raam het uitzicht blokkeert. Moeder heeft vader al een paar keer gevraagd de haag korter te maken zodat ze vanuit de kamer weer de tuin en de weg kan zien. Om de doorgaande weg goed te kunnen zien drukt Anja haar wipneusje tegen de koude ruit aan. Anja hoorde eerder al in de verte het geluid van de de koets van de buurman, Leendert. Dat betekent dat Vader, Gijs en Marie elk moment kunnen komen.
Leendert ging voorheen ook elke zondag te voet naar de kerk maar sinds zijn vrouw moeilijk kan lopen mogen zij van de dominee met de koets naar de kerk komen. De koets wordt voortgetrokken door één van de zes grote, sterke zwarte paarden die Leendert heeft. De overige vijf paarden blijven dan thuis. Kleine Leen, of Leentje zoals de meeste mensen hem noemen, zit altijd achterin de koets en wanneer zij lopende kerkgangers passeren, steekt hij heel snel zijn tong naar ze uit.
Anja speelt nooit met Leentje. Ze vind hem maar raar. Hij heeft één oog dat constant naar boven kijkt en er hangt altijd wat spuug langs zijn mondhoek. Wanneer hij praat hoort Anja bij elk woord de letter s, ook al hoort de s er niet in. En of dat nog niet genoeg is, Leentje is een vervelende pestkop. Hij trapt soms tegen de scheenbeen van Anja wanneer ze in de boomgaard aan het spelen is. Dat trappen doet hij geniepig en hij rent daarna snel weer weg. Hij spuugt soms ook naar andere meisjes vanachter de bosjes langs het voetpad.

‘Mama’ roept Anja en laat zich van haar bed afglijden. ‘Mama, ze komen er aan! Gauw koffie zetten!’
Moeder was even in de stoel bij het haardvuur gaan zitten. Zij hoort Anja roepen, en staat op.
Op het fornuis staat een grote ketel met water. Moeder gebruikt de waterketel voor het maken van thee, koffie, om het eten te koken en om de was en de afwas te mee doen.
‘Ik zet de kopjes op tafel’ zegt Anja tegen moeder en sluit de deel-deur achter zich. ‘En de suiker en melk!’
De melk die moeder voor de koffie gebruikt is vers van de koe van de buren, een stuk verderop en lekker vet. Anja krijgt altijd een flinke scheut in haar koffie met een grote schep suiker.
‘Gebruiken we het zondagse servies?’ vraagt Anja. Ze had de kopjes die ze elke dag gebruiken al uit de buffetkast gepakt maar beseft ineens dat het zondag is. Op Zondag gebruiken ze soms het zondagse servies. Maar alleen wanneer er bezoek meekomt uit de kerk vandaan. Maar Anja zag niemand met vader, Gijs en Marie meelopen deze keer. De laatste weken komen er sowieso geen mensen meer mee naar de boerderij na de kerkdienst.
‘Ja hoor meis’ zegt moeder met een lach. ‘We gaan vandaag ‘op sjiek’ want we hebben immers verse appeltaart.’
Anja hoort de stem van Gijs. Ze rent naar de keukendeur om ze op te wachten. Op dat moment komen vader en Marie net om de hoek van de boerderij lopen. Vader en Gijs dragen hun zwarte klompen waarop dunne witte lijntjes zijn geschilderd. Marie heeft haar hagelwitte klompen aan. Deze klompen dragen ze alleen op zondagen en feestdagen. Maar Anja ziet Gijs niet.
‘Waar is Gijs naar toe?’ vraagt Anja aan Marie.
‘Hij wil Kobus eerst een rondje laten lopen om de boerderij’ antwoordt Marie. ‘Dat wilde hij vóór kerk-tijd al doen maar we moesten voort maken van vader. Kobus staat nu al een paar dagen op box en heeft wat beweging nodig’
Anja grijpt naar haar blauwe klompjes, tikt ze snel ondersteboven tegen de stenen en doet de klompjes aan haar voeten. Zonder iets tegen vader, moeder of Marie te zeggen rent ze om de boerderij heen naar de buitendeur van de box van Kobus. De deur is open. Net wanneer Anja de box van Kobus wilt inrennen komt Gijs naar buiten wandelen. Zijn linkerhand houdt Kobus bij zijn hoofdstel vast. Samen lopen zij langzaam de box uit
‘Hij heeft toch zijn ontbijtje gegeten, hijgt Anja. ‘Eerst niet, maar toen wel.’
Gijs glimlacht naar Anja ‘Loop je mee? We lopen een paar rondjes om de boerderij zodat hij even zijn benen kan strekken.’
Anja knikt en gaat naast haar grote broer lopen.
Gijs is een stuk langer dan Anja. Hij is al bijna klaar met de grote school. Na de grote school zal Gijs thuis blijven om vader te helpen op de boerderij.
Met elke stap die Gijs maakt, maakt Anja er twee-en-half. Soms doet Anja haar best om in dezelfde maat van Gijs te wandelen maar dat wil maar niet lukken.
‘Wordt Kobus nou ook ziek? Anja kijkt haar broer aan terwijl ze dit hem vraagt. Gijs wandelt zwijgzaam door en haalt zijn beide schouders een beetje op. Anja kijkt weer voor zich uit. De stappen van Kobus op de keien weerklinken tegen de bakstenen van de boerderij.

Vader zit met gestrekte benen bij het haardvuur, in de grote luie stoel waar eerder die ochtend Anja met moeder in zat. Zijn handen liggen gevouwen over zijn onderbuik. Bij het binnenkomen, toen Anja naar haar broer en Kobus rende, gaf hij moeder een kus en hield haar even bij haar beide schouders vast. Daarna liep hij zonder iets te zeggen naar de kamer om in de luie stoel plaats te nemen.
Moeder komt de kamer binnen lopen met een dienblad. Ze zet het dienblad op de eettafel. Kijkt op. Vader ziet niet dat zijn vrouw hem vanaf de eettafel aankijkt. Zijn ogen zijn gesloten. Eén voor één pakt moeder de gebloemde zondagse schoteltjes met daarop de volle kopjes koffie en plaatst ze op tafel. Bij elke houten stoel een setje. Bij het neerkomen van het laatste schoteltje rammelt het zilveren theelepeltje tegen het kopje aan. Vader opent zijn ogen.
‘Dat komt mooi op tijd’ zegt vader.
Hij staat op uit de luie stoel en rekt zich uit
‘Aaah’ geeuwt hij er nog eens achteraan ‘Waar zijn de kinderen?
Moeder gaat zitten en snijdt de appeltaart aan.
‘Marie is zich aan het omkleden. zegt moeder. Gijs liep net een derde keer met Kobus langs het raam dus die zal elk moment klaar zijn en met Anja binnen komen.
Moeder was nog niet uitgesproken of het hele spul komt binnen.
‘Dáár heb ik nou de hele tijd in de kerk aan moeten denken.’ zegt Gijs terwijl hij met hongerige ogen moeder de stukken appeltaart ziet verdelen over de gebloemde gebakschotels.
‘Ha’ roept moeder lachend. ‘Betrapt!’
‘Huh?’ zegt Gijs wat verbaasd.
‘Ja, slimme’ zegt Marie. ‘Dat je dus niet hebt zitten luisteren naar de dominee. Want zeker jongens-oren kunnen maar naar één ding tegelijk luisteren. En dan zijn ze daar ook nog eens bar slecht in’
Anja moet lachen om de bijdehante opmerking van haar zus. Marie lacht hard met haar mee.
‘Waar heeft de dominee het dan over gehad? vraagt moeder en kijkt hierbij Marie strak aan.
Marie stopt abrupt met lachen. Ze draait haar hoofd naar vader. Kijkt dan weer naar moeder en opent haar mond.
‘Nee’ zegt vader

Vader kijkt voor zich uit. Hij pakt het lepeltje van de schotel en roert in zijn koffie. Kijkt moeder aan. ‘We krijgen bezoek’
‘Bezoek?’ vraagt moeder. ‘Bezoek van wie?’
‘Dominee’ zegt Gijs snel en neemt een flinke hap van zijn appeltaart.
Moeder kijkt naar Gijs. Haar blik gaat naar vader en kijkt hem vragend aan, haar wenkbrauwen bewegen hierbij iets op en neer.
Vader zet na een slokje koffie te hebben genomen zijn kopje op de schotel.
‘Het is erger geworden. De kerk was maar half vol vanmorgen.’
Vader duwt met enige kracht met het gebaksvorkje de krokante achterkant van zijn appeltaartpunt af en prikt er in. Vervolgens gaat het stukje appeltaart dat voornamelijk uit goudbruin gebakken deeg bestaat, naar zijn mond.
‘De dominee vroeg mij hoe het bij ons is.’ vervolgt vader al kauwend. ’Toen ik zei dat het bij ons wel goed gaat zei hij dat hij deze week langs wil komen’
‘Waarom?’ vraagt moeder
Vader haalt zijn schouders op en prikt weer een stukje taart aan zijn vork.
‘Beesten worden ziek en gaan dood. Net als bij ons. Elke boer heeft wel dode dieren, maar nu worden ook mensen ziek. zegt vader ‘Het wordt erger. De dominee wil bij ons komen kijken hoe het met met ons gaat.’

Vader draait zijn hoofd naar Gijs.
‘Hoe is het met de knol?
‘Kobus! zegt Anja hardop. ‘Hij heet Kobus en het gaat een stukje beter met hem dan vanmorgen vroeg’
Vader kijkt Gijs aan. ‘Klopt dat, Gijs?’
‘Kobus heeft zijn bak helemaal leeg’ antwoordt Gijs en kijkt vader aan. Het lopen ging ook goed. Ik heb niets vreemds aan hem kunnen merken.

‘Wanneer komt ‘ie?’ vraagt moeder. Ze moet na deze woorden even kuchen. Maar niet zo erg als vanmorgen.

Anja laat zich langzaam van haar stoel afglijden, loopt achter haar stoel langs en langs die van Marie en Gijs en gaat bij moeder staan. Moeder buigt zich naar Anja en tilt haar op van de vloer naar haar schoot.
‘Mensenlief’ zucht moeder en kucht weer een beetje. Het is een lichte droge kuch. ‘Jij bent te zwaar geworden om zomaar op te tillen. Ik vergeet het steeds’.
‘Morgen’ antwoordt vader ‘Na het avondeten’
Moeder kijkt zwijgzaam naar vader. Ze prikt met haar vorkje in een stuk appeltaart.
Anja zit op moeders schoot en haar kleine benen bungelen aan de linkerzijde van moeders’ linkerbeen. Haar hoofd rust tegen moeders rechter bovenarm. Haar rechterhandje rust op moeders hals. Anja’s ogen zijn gesloten.
‘Dus hij eet niet mee?’ vraagt moeder
‘Hij zij; “na het eten”’. antwoordt vader ‘Wat eten we morgen? Dan kun je voor de zekerheid wat meer maken misschien.’
‘Rode kool en piepers’ antwoord Marie. ‘Mama en ik maken morgen stoofvlees voor de hele week dus er zal genoeg zijn.’

Moeder heeft Anja in haar rechterarm. Met haar linkerhand drinkt zij haar koffie.
‘Gaat de dominee bij iedereen langs?’ vraagt Marie aan vader.
‘Ik denk het wel’ antwoordt vader. ‘Hoezo?
‘Nou, als er zoveel dieren in en om het dorp ziek worden, is het dan wel zo slim om van boerderij naar boerderij te gaan? Ik bedoel, je kunt nooit weten of je een ziekte met je meeneemt!
Vader kijkt Marie aandachtig aan. Kijkt dan naar moeder.
‘Zit wel wat in’ zegt moeder.
‘Ja’ zegt Marie ‘En wij moeten misschien ook wat beter opletten waar we heen gaan en wie we binnen laten. Neem bijvoorbeeld de kerk. We zaten daar bijna twee uur met allemaal mensen die thuis zieken hebben.
Marie kijkt Gijs aan. ‘En jij had je eerst moeten omkleden en wassen voordat je naar Kobus liep’
‘Kan dat zomaar dan’ vraagt Gijs ‘Een ziekte meenemen?’ Hoe kom jij aan die wijsheid?’
‘Op school geleerd natuurlijk’ antwoordt Marie ‘Zou jij toch ook moeten weten, je zat drie jaar geleden bij dezelfde meester’
‘Toen wisten ze dat nog niet’ zegt Gijs en moet om zijn eigen grapje lachen.
Vader staat op ‘Ik wil geen risico nemen. Gijs, ga je wassen en omkleden. Ik ga me ook wassen en andere kleren aan doen. Moeder, ik denk dat je voortaan wat meer kookwassen moet gaan doen. Als wij de ziekte weg kunnen houden moeten we alles proberen om dat te doen.
‘Hoe zit het dan met de dominee?’ vraagt moeder. ‘Laat je hem zichzelf ook eerst wassen?’
Vader loopt naar achteren en haalt zijn schouders op.
Gijs staat ook op en loopt naar de slaapkamer boven.
Marie blijft zitten en kijkt moeder aan. ‘Ik ben meteen uit de kerk mezelf gaan wassen’ Ze pakt haar kopje en die van moeder. Nog een kopje koffie, mam?’

Anja opent haar ogen. Ze kijkt wat slaperig.
‘Waar is papa? En Gijs?’
‘Ssh’ zegt moeder zachtjes en wrijft met haar hand over Anja’s rug ‘Was je eventjes in slaap gevallen?’
Anja komt zonder haar moeder te antwoorden overeind en kijkt moeder aan. ‘Het is warm. Ik denk dat ik eventjes ga liggen.’
Moeder voelt aan het voorhoofd van Anja. ‘Hmmm. Het lijkt inderdaad of je wat verhoging hebt. Vreemd, zojuist was je nog kiplekker. Ga maar in de grote luie stoel bij de haard. Marie en ik drinken nog een kopje koffie en daarna kom ik bij je zitten.
Anja laat zich van moeders schoot glijden en tippelt naar de luie stoel voor de haard. Het vuur is niet meer zo hoog maar er komt nog veel warmte van de gloeiende houtresten  af.

Leentje

De zondag verloopt rustig. Gijs loopt ’s middags met Kobus een paar rondjes om de boerderij en langs de haag achter bij de fruitbomen. Zo krijgen de jonge benen van Kobus meer beweging want de hele dag in de box staan is niet goed voor een jong paard. Anja is de rest van de dag binnen gebleven. Moeder vond dat Anja maar beter binnen kon blijven zodat ze een oogje op haar kon houden. Anja heeft moeder geholpen met het dekken van de tafel voor het middageten en daarna deed zij met Marie de afwas. Ook Marie kreeg, net als moeder die ochtend, onverwachts een handje wit afwas-sop op haar neus. Gelukkig kon ze er goed om lachen maar Anja kreeg wel meteen een handje sop op haar neus retour.

De avond valt. Voor Anja is dat altijd het moment dat ze Tante Tok welterusten gaat zeggen. Moeder vind het goed dat Anja naar Tante Tok gaat maar ze moet wel direct weer naar binnen komen. De kleine houten klompjes tikken zachtjes op de stenen ondergrond. In de stilte van de vroege avond kun je het tikken van haar klompjes tot ver buiten boeren bedrijf horen. Anja is reuze nieuwsgierig hoe het met Tante Tok gaat. Vanmorgen zag ze al kleine scheurtjes verschijnen in een paar eieren maar Anja weet dat het dan nog best lang kan duren voordat er kuikentjes uit komen. Vlakbij het kippenhok mindert Anja vaart en neemt zij kleine, bijna geluidloze stapjes. Ze wil de kippen niet laten schrikken met het geluid van haar klompen.

Het is bijna donker. De halve maan wordt langzaam feller. Op het erf is geen verlichting. Het enige licht in de omgeving komt uit de ramen van de boerderij. Achter het kippenhok staan hoge bomen. Daarachter ligt het weiland dat nu leeg is. Vader wil een paar nieuwe koeien op de markt halen maar heeft gezegd dat het beter is dat ze wachten tot de ziekte uit het dorp is verdwenen.

Anja kan nog maar net het kleine metalen haakje van de deur aan het kippenhok zien. Met haar linkerhand wriemelt ze aan het haakje.
‘Duivelssskind!’ slist een waterige jongensstem vlak achter haar.
Anja schrikt en draait zich meteen om. Hierdoor stoot ze met haar rug tegen het kippenhok. De kippen schrikken van deze onverwachte bonk tegen de deur en van het onbekende geslis van de jongensstem en kakelen hierdoor onrustig en chaotisch door elkaar heen. Anja kijkt recht in één oog van Leentje. Zijn andere oog kijkt zoals gewoonlijk naar boven.
‘Je laat me schrikken, Leentje’ zegt Anja. Haar stem beeft een beetje. ‘Wat doe je hier? Je mag helemaal niet zover van huis.
‘En jullie mogen geen tsssaarten bakken op sssondag’ slist Leentje terug. Er spettert spuug uit zijn linker mondhoek.
‘Ga weg! zegt Anja nu wat luider en schuift met haar rug langzaam naar links, langs de deur van het kippenhok. ‘Ga weg, Leentje. Je moeder wordt ongerust’.
‘Ik ga tegen mijn vader ssseggen dat jullie op sssondag tsssaarten bakken’ Slist Leentje ‘En vader vertelt het morgen tsssegen de dominee. Lekker puh. Vader sssegt dat jij een kind bentsss van de duivel.’
Leentje neemt een stap naar voren. Hij kijkt Anja met zijn ene goede oog strak aan. In zijn gebalde vuist heeft hij een steen. Anja ziet de steen niet, zij ziet alleen dat allebei zijn vuisten gebald zijn en strak langs zijn lichaam hangen.
‘Waarom zeg je die rare dingen, Leentje’ gilt Anja. Haar stem klinkt nu nog een stuk luider. ‘Je moet weg gaan, je maakt me bang’
‘Duivelssskinderen zijn nooit bang, zegt mijn vader’ Slist Leentje en neemt nog een stap naar voren. Anja is nu ver genoeg van het kippenhok weg geschoven dat ze een stukje naar achter kan stappen. Leentje heft zijn linkerarm op. Zijn vuist staat recht boven zijn hoofd. Zo fier als een vlag hoog in een mast.
‘Duivelssskinderen zijn alleen bang voor Godssskinderen. roept Leentje ‘Daarom ben jij bang, duivelssskind. En duivelssskinderen moeten sssterven’
Anja neemt twee stappen naar achter. Haar onderlip trilt.
‘Je bent gek geworden. Gilt Anja nu nog harder. ‘Ga weg, ga weg, ga weg’
De grote ogen van Anja zijn nu nog groter dan anders, en vochtig. Ze neemt weer een stap naar achter maar veel meer ruimte om verder naar achteren te gaan is er niet want daar staan hoge bomen met ervoor prikkeldraad. De linkerarm van Leentje zwaait wild boven zijn hoofd heen en weer  De vuist is nog steeds gebald.
‘Duivelssskind! Duivelssskind! roept Leentje zo luid als hij kan en stapt langzaam dichter naar Anja. De gebalde vuist zwiept van links naar rechts. ‘Tsssaartenbakkend duivelssskind. Duivelssskind moet sterven’
Leentje staat stil en haalt diep adem. Zijn linkerarm beweegt hij zo ver mogelijk naar achteren. Dan opent hij zijn met spuug bedropen mond en schreeuwt hard: Ssstinkend tsssaartenbakkend duivelssskind! Sssterfff!’
Dikke klodders spuug met belletjes schuim spetteren alle kanten op. Anja zakt door haar knieën. Ze beeft. Uit haar grote kijkers rollen dikke tranen. Ze ziet spetters spuug vliegen en er komt zelfs een klodder op de kale punt haar blauwe klompje. Anja ziet de gebalde vuist van Leentje open gaan en ziet de steen nu. De vuist beweegt naar voren en de steen komt los van de opengaande vuist. Anja zakt nog verder door haar knieën en gilt hard. Ze bukt en houd haar hoofd zover mogelijk tussen haar benen. Ze durft niet meer te kijken.

Leentje gilt nog harder. Maar zijn harde gegil klinkt ineens anders. Alsof Leentje nu zelf bang is. Anja kijkt snel op van tussen haar knieën nu de stem van Leentje zoveel anders klinkt. Ze ziet Leentje stokstijf staan.

Ze ziet hem zelfs heel goed nu. Een fel licht schijnt plotseling over Leentje maar Anja kan niet zien waar het felle licht ineens vandaan komt. Leentjes’ armen hangen slap naast zijn lichaam en zijn handen zijn open. Naast hem ligt de steen die eerder nog in zijn linkerhand gevangen zat en bedoeld was voor het hoofd van Anja. Leentje kijkt over Anja heen, naar boven. Zijn ogen zijn bijna gesloten. Dat komt door het felle licht dat recht in zijn gezicht schijnt. Zijn ogen zijn nu twee spleetjes waardoor het loense linkeroog nu hetzelfde lijkt als het rechteroog. Zijn mond staat wijd open. Een lange sliert wit bubbelend spuug hangt als een plakkerige draad uit zijn linker mondhoek. Leentje krijst als een speenvarken en zijn benen bewegen als elastiek. Hij probeert naar achter te stappen maar kan door het verlies van de controle over zijn benen niet goed meer lopen en struikelt waardoor hij op zijn rug valt. Zijn blik blijft naar boven gericht, naar het vreemde felle lichtschijnsel. Anja ziet hoe Leentje op zijn rug valt maar dan weer snel overeind klautert waarbij Anja zijn nagels over de zanderige stenen hoort schrapen. Anja heeft nog nooit iemand zo bang gezien maar begrijpt niet waar hij zo bang voor is. Leentje moet iets gezien hebben wat Anja niet kan zien. Leentje staat weer op beide benen en het lijkt er op dat hij de controle over zijn armen en benen weer terug krijgt. Razendsnel draait Leentje zich om en rent weg. Anja zit nog op haar hurken. Haar handjes heeft ze kruislings over haar knieën. Ze ziet de armen van Leentje wild omhoog en om zijn lichaam bewegen terwijl hij zo hard als hij kan richting het hek van het erf rent. Zijn benen zijn nog steeds een beetje van elastiek. Zijn linkerbeen komt te snel naar voren waardoor het tegen zijn rechterbeen aan komt en hij hard voorover kukelt. Boem! Leentje maakt een enorme schuiver over de keien van het boerenerf. Zijn gezicht veegt het erf een stukje aan waardoor het vel op zijn wang open schuurt en er een dikke laag donker zand en viezigheid in de verse, bloederige wond komt. Snel krabbelt Leentje weer op en vervolgt zijn weg naar het hek al rennend en gillend waarbij zijn armen ongecontroleerd rondom zijn lichaam bewegen.

Anja komt langzaam omhoog van haar hurken en loopt voorzichtig een stukje naar voren zodat ze het erf-hek kan zien waar Leentje net hijgend en al gorgelend aankomt. De spuug in zijn linker mondhoek is van druipen over gegaan naar stromen. Hij trekt het hek open en strompelt er lomp doorheen het voetpad op. Hierna rent hij zonder te kijken recht vooruit in de richting waar hij vandaan kwam. Leentje is vanaf het moment dat hij is begonnen met krijsen nog altijd niet gestopt en krijst nu zelfs harder naarmate hij dichter bij zijn huis komt. Zijn blik is gericht op de boerderij waar hij woont, een stukje verderop aan de overkant van de weg. Hij ziet het lichtschijnsel van de olielamp die in de keuken hangt door het keukenraam op de straat schijnen. Hij weet dat zijn moeder aan de keukentafel onder de olielamp zit te breien. Leentje krijst nu nóg een fractie harder nu hij weet dat zijn moeder zo dichtbij is en hem zou moeten kunnen horen. Hij roept zijn moeder. ‘MAMAAAA!’
Leentje rent zo hard als hij kan maar kijkt niet goed waar hij rent. Hij steekt het stukje groen met hoge brede bomen tussen het voetpad naar de grote weg over, en…

Twee enorme zwarte paarden schrikken van Leentje die uit het niets tussen de bomen zomaar de weg op komt rennen. De paarden steigeren waarbij hun voorbenen wild in de lucht trappelen en de paarden even op hun achterbenen laat balanceren. Leentje stapt snel achteruit maar omdat hij zo hard aan het rennen was glijdt hij uit over het zand op de weg en valt hij achterover. Hij ziet de trappelende paardebenen boven zich en probeert nog een stukje opzij te schuiven. Boven de bewegende paardebenen klinkt het briesende geluid van twee paardesnuiten die hevig en hard aan het hinniken zijn. Tussen de paardengeluiden door klinkt het geschreeuw van de koetsier die zijn twee zwarte paarden tot bedaren en terug in positie probeert te krijgen door stevig aan de teugels te trekken. Hij heeft geen idee dat onder de twee steigerende paarden een jochie wild ligt te spartelen om zijn jonge doch bizarre leventje te redden. Leentje ligt plat op zijn rug en kijkt recht omhoog. De onderkant van de paardenhoeven zijn duidelijk te zien tegen de diep donkerblauwe, bijna zwarte, sterrenhemel waar de halve maan voor een magere verlichting zorgt. Als een speenvarken gilt Leentje zo hard hij kan. Hij is opnieuw de controle over zijn lichaam verloren en kan geen kant op. De paardenvoeten dalen.
“Krrrak”
Een geluid, dat veel lijkt op een aardewerken pot vol aarde en planten die spontaan van de vensterbank valt,klinkt. Maar niemand die het kon horen.
De twee zwarte paarden die voor de zwarte koets gespannen staan hinniken onrustig al trappelend naar links en rechts, ze komen langzaam tot rust. De koetsier weet dat de paarden niet zomaar op tilt slaan en stapt van de koets af om poolshoogte te nemen. Hij verwacht niets te zien of hooguit een verdwaalde kat of hond waar de paarden van geschrokken zijn.
De Koetsier praat op rustige toon tegen zijn paarden zodat ze verder tot rust kunnen komen en klopt zachtjes tegen de hals van het linkerpaard. Hij staat stil. Met open mond stapt hij naar achteren en slaat zijn linkerhand voor zijn mond.
‘Oh heer in de hemel’ mompelt de koetsier zachtjes. Zijn onderlip trilt. Hij kijkt om zich heen. Kijkt dan weer naar beneden, voor zich. Kijkt dan rechts vooruit, waar de boerderij van Anja staat. Zijn mond gaat langzaam trillend op en neer.
‘Help’ zegt de koetsier zachtjes.
Hij neemt een stapje voorwaarts en houdt hierbij met zijn rechterhand het hoofdstel van het linkerpaard vast. Hij blijft hier staan, leunt iets naar voren waardoor zijn hoofd vlak boven de bloederige massa hangt. Stevig houdt hij het hoofdstel van het paard vast zodat hij niet voorover kukelt en hierdoor zomaar in de door het magere maanlicht oplichtende, zwart lijkende en glimmende, glibberige massa terecht zou kunnen komen.

‘Wat is er gebeurd?’ klinkt van een stukje verderop tussen de dikke bomen die het voetpad van de weg scheiden. Het is vader die binnen in huis het luide gehinnik van de twee paarden hoorde. Hijgend komt vader op zijn zondagse klompen aanrennen maar stopt abrupt bij het zien van de alsmaar uitdijende glimmende plas met bloed dat met hoge snelheid uit de bovenkant van het lichaam van Leentje stroomt. Alsof iemand de stop uit gekke Leentje heeft getrokken. Het vette ,plakkerige bloed lijkt op ontdekkingsreis want het blijft maar stromen en nieuwe dunne stroompjes ontspringen tussen de harde keien van de weg.
‘Ik zzzzag hem niet!’ Stottert de koetsier en kijkt vader aan. De koetsier staat op het punt van uitbarsten. ‘Echt niet! Ggggggod is mijn getuige. Ik zzzzag hem niet!’
Vader zegt niets maar gebaart met zijn hand, op en neer. Hij probeert de koetsier tot bedaren te brengen. Vader kijkt hoe het bloed dichter bij de punt van zijn klomp komt. In het midden van de enorme plas bloed ligt het levenloze lichaam van Leentje. Maar vader herkent hem niet. Hij kan zien dat het een jong mens is maar dat is het dan ook wel. Aan de bovenkant van het lichaam is niets anders te zien dan een smerige blubber-massa. Daar moet een hoofd hebben gezeten, denkt vader. In het donker is het maar moeilijk te zien welke kleding het lichaam draagt. Het is zondag, dan draagt iedereen zwarte kleding. De koetsier staat te janken naast het paard. Zijn vingers zijn krampachtig om het lederen hoofdstel van het paard gevouwen. In zijn kruis is een donkere vlek zichtbaar.

Kobus

‘Waar zit je, Anja?’ roept Marie vanuit de half geopende keukendeur in de vroege, donkere avond. Ze loopt langzaam op haar klompen het pad naast de boerderij af. Halverwege het erf, waar veel zand op de keien ligt, staat ze stil. ‘Anja! Mama zegt dat je subiet binnen moet komen. Je bent al veel te lang buiten’.
Marie blijft stil staan en luistert goed of ze niet een geluidje uit het donker hoort komen.
‘Ik ben hier’ klinkt de zachte stem van Anja uit het kippenhok. Anja steekt haar neus door de kier van de houten deur van het kippenhok zodat ze haar zus een stuk verderop bij de boerderij kan zien staan. ‘Ik kom er aan, Marie. Tante Tok en haar zussen en tantes waren ook erg geschrokken maar ze maken het goed en Tante Tok zit weer rustig op haar nest’.
‘Wat bedoel je met geschrokken?’ foetert Marie naar haar zus die ze niet kan zien maar wel horen ‘Je moet als de wiedeweerga naar binnen anders wordt papa straks ook nog boos op je. Het is ook veel te koud om zolang buiten te blijven.’
Anja draait de deur van het kippenhok iets verder open zodat ze er uit kan komen. Ze wurmt zich door de  smalle opening en draait de deur dan direct weer dicht.
‘Dahaag, Tante Tok’ fluistert Anja naar haar beste vriendin en doet dan de schuifplank op zijn plek en het haakje er op.
Anja stapt op haar blauwe klompjes door het vochtige gras. Na een paar stappen komt ze aan bij de zanderige bakstenen en keien van het erf bij de boerderij. Haar natte klompen laten het zand onder haar klompen harder schuren dan normaal. Marie staat op de hoek van de boerderij op Anja te wachten en pakt Anja ruw bij haar linker bovenarm beet, duwt haar met een boos gezicht voor zich uit het pad op en lopen achter elkaar naar de keukendeur.
‘Waarom blijf je nou zolang weg? Je weet toch dat papa en mama niet willen dat je in het donker buiten bent?’
Anja zegt niets en doet bij de keukendeur haar blauwe klompjes uit. Vervolgens zet zij ze daarna netjes, zoals altijd tegen de muur van de keuken. Marie zet haar witte klompen keurig naast die van Anja. Anja loopt op haar blote voeten door de keuken naar de deeldeur. Ze tilt de oude stoof op, zet deze bij het aanrecht en klimt er op. Zo stat ze hoog genoeg om bij de kraan te kunnen. Ze reikt naar de koperen ronde kraan maar Marie is haar voor en draait de kraan snel open.
‘Hier’ zegt Marie en smeert een lik groene zeep op de rug van Anja’s rechterhand. Anja giechelt een beetje en kijkt omhoog naar haar zus terwijl ze haar handen inzeept. Marie glimlacht terug naar Anja, maar dan ziet ze grote zwarte en rode vegen op Anja’s wangetjes. Marie schrikt van de lelijke vegen op Anja’s gezicht.
Lieve heer!’ gilt Marie ‘Wat heb je aan je gezicht, meis?

In de huiskamer hoort moeder de harde gil van Marie. Ze staat op van de eetkamertafel waar ze net de naalden uit de naaidoos aan het rangschikken was.
‘Wat is er gebeurd? vraagt moeder bij het binnenkomen in de keuken ‘Waarom gil je zo?
Moeder kijkt naar Anja die nog steeds op de stoof staat en ziet de lelijke vegen nu ook.
’Oh meis! Wat is er in hemelsnaam met je gebeurd? zegt moeder hardop.
Moeder wacht niet op een antwoord maar slaat haar armen om de smalle middel van Anja, tilt haar op van de stoof, draait zich om en loopt met Anja’s benen om haar middel gekneld de kamer in. Bij de luie stoel voor de open haard laat moeder Anja voorzichtig zakken. Moeder zit op haar hurken voor Anja die met haar rug tegen de zitting van de luie stoel staat en veegt met haar linkerhand over Anja’s gezicht.
‘Draai je om’ beveelt moeder en pakt Anja bij haar schoudertjes en draait haar rond.
‘Dat ziet er normaal uit.’ Mompelt moeder terwijl ze Anja rondom inspecteert.
Moeder draait haar gezicht naar Marie. ‘Pak een washandje en teil uit de keuken. En neem een handdoek mee.’
‘Ga maar in de stoel zitten dan maakt mama je gezicht goed schoon. Die vieze vegen zijn niets voor prinsesjes, toch? Wat moet vader niet denken?’
Marie komt de kamer inlopen met een teiltje in haar handen en een schone handdoek over haar schouder geslagen. Ze zet het teiltje naast moeder op de vloer. Moeder pakt het washandje uit het teiltje, wringt het uit en veegt dan voorzichtig over de ogen van Anja.
‘Goed dicht houden’ zegt moeder een beetje streng.’Ik moet wat ruwer poetsen anders dan krijg ik je gezicht niet goed schoon’
Anja knikt met haar ogen gesloten. Op elke knie heeft zij een handje liggen.
Moeder wast het gezicht van Anja zo schoon als zij dat kan maar de rode strepen onder haar ogen krijgt ze niet weg. De rode strepen zijn ontstaan door de vele tranen die bij Anja over haar gladde bolle wangen rolden en Anja steeds met haar zanderige handen de tranen probeerde weg te vegen.
‘Heb je zo gehuild?’ vraagt moeder terwijl ze met de handdoek het gezicht van Anja droog dept. Anja knikt zachtjes.
Moeder stopt met drogen en kijkt Anja in haar grote blauwe kijkers die nog altijd sporen van angst verraden.
‘Was er een vos bij het kippenhok misschien?’ vraagt Marie op de gok. Anja kijkt schuin omhoog naar haar zus en schudt haar hoofd.
‘Iemand was bij je’? vraagt moeder die nog op haar knieën voor Anja zit en kijkt Anja strak aan.
Anja knikt nu wat heviger dan daarnet.
‘Wie dan, meis? Heb je pijn?’ Moeder wrijft zenuwachtig met haar handen over de benen van Anja.
Anja schudt haar hoofd.
‘Leentje wilde mij pijn doen’ fluistert Anja ‘Hij gilde heel hard. Sterf, duivelskind” schreeuwde hij steeds.
Moeder luistert aandachtig naar haar kleine angstige dochter.
‘Wat is een duivelskind, mama? Ben ik dat?’

Plotseling klinkt bij de keukendeur een kabaal. Moeder schrikt op en gaat staan.
‘Marie, ga gauw kijken. Misschien is het die gekke Leentje wel’.
Marie aarzelt even maar stapt dan toch naar de keuken. Daar vliegt de buitendeur open en komt Gijs hevig zwetend en hijgend binnen razen.
‘Man!’ zegt Marie ‘Je laat ons schrikken met je kabaal. Kan dat niet wat rustiger? Anja is al angstig genoeg zo!’
Gijs kijkt Marie verward aan en knijpt een paar keer goed met zijn ogen. Joekels van zweetdruppels stromen van zijn voorhoofd dwars langs de dikke haren van zijn wenkbrauwen. Gijs voelt het zweet prikken in zijn ogen.
‘Anja?’ vraagt Gijs hijgend ‘Maar, hoezo dan? Waar is Anja?’
Gijs stormt na deze woorden, zonder op een antwoordt te wachten langs zijn zus de kamer in waar hij Anja in de luie stoel ziet zitten.
‘Gelukkig’ hijgt Gijs ‘Ik wist even niet wat ik nu weer moest verwachten’
Gijs pakt een houten eetkamer stoel en gaat zitten.
‘Wat is er gebeurd, Gijs? vraagt moeder ‘Wat is dat met al die herrie en dat gezweet?’
Gijs geeft niet meteen antwoord maar neemt een paar seconden voor zichzelf om op adem te komen. Kijkt dan zijn moeder aan en naar rechts waar Marie staat die Gijs gevolgd is uit de keuken.
‘Hartstikke morsdood, jongen’ zegt Gijs ‘Als een pier’ Gijs veegt met zijn mouw het zweet van zijn hoofd.
Moeder kijkt Gijs vragend aan.
‘Hier’ zegt moeder en reikt Gijs de handdoek die zij eerder voor Anja nodig had.
‘Hoezo’dood?’ Pier? Wie?’
‘Dat gekkenjong’ zegt Gijs en wenkt met zijn hoofd naar voren, waar de weg loopt.
‘Leentje?’ vraagt moeder
Gijs knikt hevig en veegt de handdoek langs zijn voorhoofd.
‘Die paarden zijn zich kapot geschrokken natuurlijk. Wat moest dat snotjong dan ook aan deze kant van de weg? Vader snapt er ook geen biet van.’

‘Waar is vader nu? vraagt moeder op strenge toon aan Gijs.
Gijs wijst richting de weg voor de boerderij. ‘Bij de geschrokken paarden en de hulpdienst die de rommel aan het opruimen is.’
Moeder staat op, pakt haar jas van de kapstok en loopt naar de keuken.
‘Marie, jij blijft bij Anja. Gijs, jij blijft ook binnen, niemand van jullie gaat naar buiten.’
‘Maar vader zei mij dat ik juist naar jullie moest komen en dat wij nu allemaal binnen moeten blijven.’ stamelt Gijs tegen moeder. ‘Allemaal moeten wij binnen blijven.’
Moeder staat stil, één arm door de mauw van haar jas gestoken, de rest van haar jas hangt achter haar rug. Zij kijkt één voor één haar kinderen aan.
Het is stil in de huiskamer.
‘Is Leentje dood?’ vraagt Anja met trillende stem aan Gijs.
Niemand zegt iets. Alleen het gehijg van Gijs is hoorbaar.

Anja kijkt verschrikt op in de stilte. Zonder dat zij dit zelf beseft beweegt ze iets naar voren. Hierbij knijpt ze haar ogen een beetje dicht en draait ze haar hoofd naar links. Ze luistert.
‘Papa’ roept Anja dan en wurmt zichzelf snel uit de luie stoel en tippelt langs moeder naar de keuken. De metalen deurklink van de keukendeur kraakt. Langzaam draait de deur open. Vader staat met zijn rug naar de keuken en schopt onhandig en enigszins lomp zijn klompen uit waardoor één klomp over het pad rolt en in de aarde naast het pad terecht komt. De andere klomp eindigt ondersteboven midden op het pad. Anja staat stil en kijkt naar haar vader maar hij ziet haar niet. Vader is in diepe gedachten. Zijn blik is omlaag gericht. Anja perst zich tussen de deur en haar vader naar buiten. Ze tippelt op haar tenen over de koude zanderige stenen, raapt de klompen van vader op en plaatst ze netjes langs de muur naast haar eigen blauwe klompjes. Intussen is vader de keuken ingelopen en heeft de deur achter zich dicht gedaan. Hij heeft niet eens gemerkt dan Anja naar buiten is geglipt. Anja trekt de deurklink omlaag waardoor deze een roestige gekraak laat horen. Vader hoort dit en schrikt. Hij pakt van binnen de deurklink en duwt de deur open.
‘Prinsesje?’zegt vader verrast ‘Waar kom jij vandaan?’
Anja kijkt vader aan. ‘Je zag me niet staan, hè? Klompen horen naast elkaar tegen de muur te staan’
Vader glimlacht en zakt door zijn knieën. ‘Kom bij papa’
Vader pakt Anja bij haar middel en trekt haar dicht tegen zich aan zodat Anja’s gezicht in vader’s nek ligt.
Anja trekt haar neus op. ‘Je stinkt, papa’
Vader doet zijn hoofd naar achter zodat hij Anja kan aankijken. ’Stinkt? Waarnaar?’
Anja haalt haar schouders op. ‘Ik weet niet. Je ruikt net als Leentje.’
Naast vader die nog gehurkt zit staat moeder en daarachter in de smalle doorgang naar de woonkamer staan Gijs en Marie. Zij hoorden wat Anja tegen vader zei en zien vaders’ angstige blik.

‘Hup’ zegt moeder. ‘Allemaal de kamer in.
Vader staat op en tilt Anja op zijn rechterarm. Hij ziet nu de rode vegen op Anja’s wangetjes.
‘Heb je gehuild?’ vraagt vader zo kalm als dat hij kan terwijl zij de kamer inlopen. Hij likt aan zijn duim en poetst over de rode vegen.
Anja knikt. Haar linkerarm heeft ze om vaders’ nek geslagen. Al poetsend over Anja’s wangetjes neemt vader plaats op een houten stoel bij de eettafel. Anja zet hij op zijn knie.
‘Het was Leentje’ zegt moeder tegen vader. ‘Wat er precies gebeurt is weet ik niet maar hij is het erf opgekomen en heeft Anja bang gemaakt.
‘Hij wilde mij dood maken’ zegt Anja er achteraan en kijkt vader aan. ‘Met een steen’.
Er klinkt een trilling in haar stem.
‘Ssst’ zegt vader op kalme toon en wrijft over Anja’s hoofd. ‘Rustig maar’
‘Waar was hij dan?’ vraagt vader.
Moeder zegt niets en kijkt Anja aan. Anja draait haar hoofd naar links om vader aan te kijken.
‘Bij Tante Tok. Die is ook erg geschrokken’
‘Raakte Leentje je aan?’ vraagt vader
Anja schudt haar hoofd. ‘Hij ging rennen toen het licht werd. Hij keek bang’
Vader kijkt op naar moeder. Moeder draait zich om en loopt naar het raam.  ‘Anja slaapt vanavond bij ons in de bedstee’
‘Echt waar?’ roept Anja naar moeder en draait dan weer naar links om vader aan te kijken. ‘Mag dat, papa?’
Vader knikt goedkeurend en wrijft nog eens over Anja’s hoofd.
‘Ssssst’ sist Anja ineens hardop en tilt haar rechterhand op wat in combinatie met haar omhoog gerichte blik voor haar een teken is dat men stil moet zijn. Haar wijsvinger prikt boven haar hoofd in de lucht. In de woonkamer is het muisstil. Anja houdt haar hoofd iets schuin en sluit haar ogen.
Vader ziet de bewegingen van zijn dochtertje en bedenkt zich geen moment. Hij staat op en zet Anja op de vloer.
‘Allemaal de zijkamer in. Nu!’ zegt vader streng.
Moeder pakt Anja bij haar arm en loopt snel naar de zijkamer. Gijs en Marie volgen haar.
Vader hoort buiten het tikken van rap lopende klompen op de keien. Vader loopt naar de keuken en net op het moment dat hij de keukendeur open wilt doen wordt er hard op de houten deur gebonkt. Het glas in de ramen van de keukendeur rammelt door het wilde bonken tegen de houten latten.
‘Waar is dat duivelskind?’ schreeuwt een rauwe mannenstem buiten de deur ‘Jullie hebben mijn kind gedood!’
Vader opent de deur en straat oog in oog met Leendert. Het witte bobbelige gezicht van Leendert is bezweet. Om zijn ogen zijn brede zwarte randen zichtbaar.
Leendert kijkt vader strak aan en heft zijn rechterarm. ‘Waarom?’ schreeuwt Leendert en wijst naar naar de woonkamer ‘Waarom laat jij dat duivelskind leven?’
Uit de ogen van Leendert stromen dikke tranen, zijn stem trilt. Hij wil naar binnen lopen maar uit het niets verschijnt een hand op de schouder van Leendert.
‘Kom, Leen’ zegt een rustige mannenstem achter Leendert.
Het is de agent uit het dorp. Hij is met de dominee meegekomen die met de dokter en de begrafenisondernemer Leentje hebben geborgen.
‘We gaan naar huis’ zegt de agent op kalme toon tegen Leendert en oefent met zijn hand wat meer druk op de schouder van Leendert zodat hij zich omdraait.
Leendert staat te grienen waarbij de vette tranen over zijn bobbelige lijkwitte wangen bungelen. Hij wandelt met de agent aan zijn zijde het pad langs de boerderij af.
‘Mijn zoon’ snottert Leendert ‘God, waarom mijn enige zoon?’

Vader kijkt Leendert en de agent na totdat ze de hoek van de boerderij om zijn, pakt zijn klompen die Anja even daarvoor nog netjes langs de muur heeft geplaatst, doet de klompen aan zijn voeten en loopt de andere kant op. Bij de box van Kobus stopt vader. Hij rommelt wat tussen de wollen dekens en oude verweerde lederen hoofdstellen en vindt een bundel stevig touw. Hierna loopt vader met de bundel touw naar het houten hek dat het erf scheidt van het wandelpad. Aan weerszijden van het houten hek staat een brede haag. Vader leunt over het houten hek en kan in het magere maanlicht Leendert en de agent aan de andere kant van de weg zien lopen. Ze zijn bijna bij de boerderij van Leendert waar het licht door het keukenraam hen tegemoet schijnt.
‘Dat mens moet nu helemáál gek geworden zijn’ denkt vader.
Vader knoopt het touw aan de houten paal bij de haag en legt het daarna door het hek tot aan de andere ligusterhaag. Zo knoopt vader het touw een paar keer heen en weer totdat hij zeker weet dat het hek stevig gesloten is en gesloten blijft. Onderweg terug naar de boerderij controleert vader elke deur die op het boerenerf aanwezig is. De deuren van de schuren,  het kippenhok en de box van Kobus. Alles gaat op slot. Voor het eerst in jaren.

‘Ik ben nog wakker’ fluistert moeder wanneer zij vanuit de bedstee vader de kamer in ziet komen ‘Anja slaapt al.’
‘Wat gebeurt er toch?’ fluistert vader en kruipt naast moeder in de bedstee ‘Waarom kwam dat gekkenjong dan ook helemaal naar hier?
‘Je weet het toch wel, hè? fluistert moeder
Vader zucht diep. ‘Maar wat weten we eigenlijk? En waarom? ‘Anja is nog klein! Ik ben zo bang dat ons prinsesje het niet aan kan! Of Gijs en Marie! Of wij zelf?
Vader laat zijn hoofd hangen en schudt. Heft dan zijn hoofd weer op en kijkt in het halfduister moeder aan.
‘Maar goed dat jullie Leentje niet hebben gezien.’

Anja duwt langzaam het laken met daarop het wollen deken van zich af. Ze is wakker geworden van de warmte. Vader ligt links van haar in diepe slaap. Anja lag met haar gezicht tegen moeders’ hals te slapen. Op Anja’s voorhoofd liggen minuscule zweetdruppeltjes. In moeders’ hals liggen ook zweetdruppeltjes. Anja heeft het, nu de wollen deken weg, is wat minder warm en vouwt haar handen bovenop haar buik.

‘Lieve God’ zegt Anja in gedachten ‘Ik was u niet vergeten hoor maar ik was een beetje moe. Leentje zei rare dingen en nu is hij dood. Mag Leentje bij u in de hemel? Hij was een rare kwibus maar ik vind het niet fijn als hij eeuwig moet branden bij die enge duivel. Er gaat soms een kip of een koe dood en die gaan we dan begraven. Dode mensen heb ik nooit gezien en vind ik ook best een beetje eng. Ik vraag u, lieve God in de hoger-dan-de-blauwe-luchten-hemel, om goed voor mama, papa, Gijs, Marie, Tante Tok en Kobus te zorgen. En dat alle kuikentjes van Tante Tok veilig zijn. Amen, lieve God.’

Anja haalt haar gevouwen handjes uit elkaar en voelt dan ineens een ijskoude rilling langs haar rug. Ze schrikt en slaakt een hoge piepstem. Vader wordt hiervan wakker en draait zich snel om.
‘Wat is er?’ vraagt vader op fluistertoon.
Moeder is ook wakker geworden van de hoge piepstem van Anja en komt overeind.
‘Kobus’. zegt Anja.
Ze kijkt vader aan, draait haar hoofd naar moeder.
‘Kobus’ zegt Anja opnieuw maar nu een stuk luider.
‘We moeten Kobus helpen, mama’ gilt Anja.
Vader doet zijn hand voor de mond van Anja.
‘Ssst’ zegt vader  ‘Gijs en Marie slapen hier pal boven’
‘Maar papa’ klinkt het wat gedempt tussen de vingers van vader vandaan.
‘Kom’ zegt vader. ‘Houd je stil, Anja. We gaan samen wel naar Kobus.’
Anja knikt en voor vader is dat voldoende om zijn hand van de mond van Anja af te halen.

Moeder blijft in de keuken terwijl vader met Anja op zijn arm de deel op loopt. Er brandt één lamp op de deel. Deze lamp hangt aan de muur bij de box van Kobus. De trap naar boven en de boxdeur van Kobus zijn in dit zwakke lichtschijnsel maar net aan zichtbaar. Vader duwt voorzichtig de boxdeur open. De deur kraakt een beetje en tussen het stro op de bakstenen vloer kun je een aantal muizen horen wegrennen. In de box is het net licht genoeg om Kobus te kunnen zien. Maar Kobus staat niet op zijn vertrouwde plaats. Vader kijkt omlaag. Hij schrikt en plaatst in een reflex zijn hand voor Anja’s mond. Net op tijd want Anja wilde er alweer een ongecontroleerde gil uitgooien. Vader zet Anja op de vloer, ze loopt snel naar Kobus en knielt neer bij zijn hoofd. Anja streelt met haar hand over de bles van Kobus.
‘Wat doe je nou, Kobus?’ fluistert Anja met haar mond dicht bij het hoofd van Kobus.
Kobus ligt op zijn zij op de vloer van zijn box. Zijn ogen staan wijd open en uit zijn neusgaten klinken korte ademstootjes.
Vader staat stil achter Anja en ziet hoe Anja Kobus op zijn gemak probeert te stellen door over zijn bles te strelen. Vader draait hij zich om en loopt de box weer uit.
‘Blijf bij Kobus zitten, Anja’ zegt vader terwijl hij de deel oploopt. ‘Blijf hem strelen. Ik ben straks terug met Gijs’.

De harde stenen vloer van de box onder het stro doet wat zeer aan Anja’s knieën. Ze gaat daarom een beetje verzitten met haar bips tegen de half gebogen benen van Kobus aan. Met haar hand streelt Anja langs zijn mooie, zachte hals. Ze voelt hoe zijn ademhaling stokt. Anja voelt ook het rommelen in zijn longen bij elke ademhaling die Kobus doet. Het trilt een beetje onder Anja’s hand.
‘Rustig maar’ zegt Anja en begint zachtjes met het neuriën van haar liedjes. Zonder onderbreking streelt Anja omhoog en omlaag langs Kobus’ nek. Na een paar minuten legt Anja haar hoofd tegen de nek van Kobus aan en streelt met twee handen.
Kobus laat alles wat Anja doet toe. Hij weet dat Anja hem beter wilt maken.

Vader heeft Gijs uit bed gehaald en hem gezegd eerst mee te komen naar de box van Kobus om daarna op de fiets naar het dorp te gaan om de dierenarts te waarschuwen. Marie werd ook wakker en vader zei tegen Marie dat zij bij moeder in de keuken moest gaan.
Gijs loop achter vader de box in en hij schrikt bij het zien van Kobus die op de vloer ligt met Anja bij zijn hoofd. Maar vader geeft Gijs geen tijd om lang naar Kobus te blijven kijken.
‘Leg jij wollen dekens over zijn achterkant dan leg ik dekens onder zijn hoofd en om hem heen’ zegt vader tegen Gijs.
In rap tempo leggen vader en Gijs dikke wollen dekens om en over Kobus heen. Beide laten Anja rustig tegen de hals van Kobus aan liggen.
Anja heeft het intussen flink warm gekregen. Je kunt de zweetdruppels op haar voorhoofd goed zien. Maar Anja geeft geen kik en neuriet in alle kalmte en rust door terwijl haar linkerhand onder het hoofd van Kobus reikt en haar rechterhand boven aan zijn hals langzaam heen en weer streelt.
‘Pak nu je fiets maar, Gijs’  zegt vader. ‘Kobus ligt mooi ingepakt in warme dekens’
Gijs knikt en rent haastig de deel op waar zijn fiets staat. Hij checkt de banden, hij twijfelt. Met de fiets aan de hand loopt Gijs naar de buitendeur van de deel. Hij wil de deur opendoen maar dat lukt niet.
‘Ik kom’ roept vader, die door het geluid van het rammelen van de buitendeur beseft dat deze op slot zit, en loopt de box van Kobus uit naar Gijs.
‘Ik heb alles op slot gedaan’
Vader ontgrendelt de deur. Bij het opendraaien van de deur piepen de scharnieren en kraakt het oude hout van de deur. Gijs loopt met zijn fiets naar buiten, rent een stukje en springt dan op het zadel. De halfzachte banden van de twee wielen maken een schurend geluid over de zanderige keien achter de deel.
‘Het hek zit ook dicht’ roept vader hem na. ‘Met touw!’
‘Geen probleem’ roept Gijs terug en springt vlak voordat hij bij het hek is van zijn fiets. Hij legt de fiets neer en begint de touwen, die vader gisteravond nog zo zorgvuldig om het hek heen heeft geknoopt, van het hek te trekken. Gijs gebruikt alle kracht die hij heeft om zo snel mogelijk de touwen langs de houten planken vandaan te krijgen. Hij doet dat zo rap dat zijn handen een beetje beginnen te branden van de dikke touwen die hij langs zijn vingers laat glijden. Bij iedere ruk slaat het touw met een harde tik tegen het hout aan en verschijnt een stofwolkje.

Vader heeft een bak vers water bij het hoofd van Kobus gezet en gaat bij Anja op de koude vloer zitten.
‘Gaat het goed, prinsesje?’ vraagt vader op fluistertoon en kucht een beetje.
Anja neuriet door en blijft met haar handen over de hals van Kobus strelen. Met haar hoofd knikt ze iets. Net genoeg voor vader om te weten dat het goed gaat. Vader maakt een kuiltje met zijn hand en schept water uit de bak. Het water druppelt door zijn vingers maar er blijft genoeg water in het kuiltje om een slok te nemen. Vader houdt zijn druppelende hand voor de wollige lippen van Kobus. De ademhaling van Kobus stokt even. Maar dan beweegt Kobus zijn hoofd, neemt een diepe zucht en laat hij zijn tong langzaam naar buiten glijden totdat hij het water in de hand van vader voelt. Kobus mag niet drinken zolang hij op zijn zij ligt want dan zou er vocht in zijn longen kunnen druppelen maar vader kan ieder geval zijn mond vochtig houden, zo denkt hij. En nu blijkt dat Kobus dorst heeft en wil drinken betekent vast dat hij zich iets beter moet voelen. Vader zit stil en kijkt aandachtig naar zijn kleine dochter hoe zij met haar ogen dicht tegen de glanzende hals van Kobus ligt en achter haar gesloten lippen zachtjes haar zelf verzonnen liedjes neuriet.

Vader kucht nog eens. Een kriebel diep in zijn borst liet de korrelige kuch razendsnel ontstaan. Hij tikt met zijn vingertoppen op zijn borst om het beklemmende gevoel van binnen dicht bij zijn longen te laten verdwijnen, draait zijn hoofd naar opzij en perst er nog een paar kuchjes uit.
Kobus reageert hierop met een zachte hinnik, die  meer lijkt op het spinnen van een uit de klauwen gewassen kat. Anja reageert ook. Haar hoofd komt omhoog van de hals van Kobus. Zij kijkt naar vader.
Vader draait zijn hoofd weer terug en kijkt vanzelf in de ogen van Anja.
Anja tilt haar linkerhand op en wenkt naar vader.
‘Kom’ fluistert de zichtbaar vermoeide Anja.
Vader zegt niets maar schuift met zijn kont over de stenen vloer door de dikke laag droge stro totdat hij tegen Anja aan zit. Hij slaat zijn rechterarm om Anja heen maar Anja duwt de arm weer naar beneden, naar de hals van Kobus.
Zonder woorden beweegt vader zijn bovenlichaam omlaag totdat hij op de plek ligt waar Anja de hele tijd heeft gelegen. Vader voelt aan zijn wang de ademhaling van Kobus. Anja legt haar hoofd naast die van haar vader. Hun neuzen raken elkaar bijna. Kobus snuift hard. En nog eens. Het snuiven van Kobus klinkt iets krachtiger dan eerder die nacht. Ondanks dat nu ook vader met zijn hoofd op zijn hals rust blijft Kobus rustig liggen. Vader ziet dat de wollen dekens iets van de rug van Kobus af zijn gegleden. Hij strekt zijn arm en trekt de dekens weer terug zodat het hele lichaam van Kobus goed warm blijft.
Anja sluit haar ogen weer en slaat haar hand om vaders’ nek.

Fel licht

Gijs komt na een kwartier flink door fietsen langs de lange rij eikenbomen die over de hele lengte van de doorgaande weg in een rij staan, aan in het dorp. Het is muisstil op straat. Het enige teken van leven in de omgeving is het schurende geluid van de twee halfzachte banden van de fiets van Gijs die over de zanderige kinderkopjes glijden en het piepen van één van de pedalen elke keer wanneer het pedaal op het laagste punt is. Het spatbord aan het voorwiel rammelt ook een beetje maar alleen wanneer Gijs zijn stuur even loslaat en hierdoor het wiel begint te trillen.
De dierenarts woont achter de kerk, naast het huis van de dominee.
Gijs laat zijn fiets tegen de haag, die rondom de woning van de dierenarts staat vallen en er meteen in wegzakt waardoor de fiets lijkt te verdwijnen en bijna niet meer te zien is. Maar de wegzakkende fiets valt Gijs niet eens op. Hij staat stil en kijkt naar het huis van de dierenarts of hij ergens licht ziet branden. Maar het is donker achter elk raam. Alle huizen die Gijs op zijn reis naar dorp passeerde waren in duister gehuld.
‘Logisch’ denkt Gijs, ‘Het is midden in de nacht en de mensen moeten vroeg op om te werken dus liggen ze allemaal te slapen.’
De klompen van Gijs maken een tikkend geluid over de harde, zwarte kinderkopjes. Hij loopt om de tuin van het huis van de dierenarts en staat stil bij het tuinpad waardoor de klompen even een schurend geluid maken. Gijs twijfelt of hij naar de voordeur moet lopen of misschien beter naar de achterdeur kan gaan. Veel tijd om na te denken is er niet en Gijs besluit om gewoon door te lopen naar de voordeur. Zijn klompen maken door de grote zelfverzekerde stappen die hij maakt nu nog meer geluid. Naast de voordeur van de dierenarts hangt een gietijzeren ketting met onderaan een metalen ring. Gijs legt twee vingers in de ring en trekt voorzichtig aan de ketting.
‘Ting, ting, ting.’
Gijs had verwacht dat de deurbel als een echte bel zou klinken. Een ding-dong, of misschien zelfs een bim-bam. Maar deze bel klinkt als een lullig butler-belletje. Gijs moet er van glimlachen. Door de kleine wazige ramen van de voordeur ziet Gijs een licht aangaan. Achter de voordeur klinkt gestommel. De deur draait langzaam een stukje open. Het is de dierenarts zelf die de deur opent. Gijs doet een stapje naar achter. De dierenarts ziet er zonder zijn zwarte pak en donkerbruine lange jas nu heel anders uit. De dierenarts draagt een lange donkerblauwe ochtendjas. Thuis op de boerderij heeft niemand een ochtendjas maar Gijs heeft er wel eens één gezien in de etalage van de dorpswinkel. Hij vroeg zich altijd al af wie zo’n aparte jas zou dragen en wanneer. Nu weet hij het.

‘Ja?’ fluistert de dierenarts met half dicht geknepen ogen. ‘Wat is de urgentie op dit uur?
Gijs schraapt zijn keel.
‘Ik ben het, Gijs, meneer de dierenarts’ fluistert Gijs
‘Dag, Gijs. Vertel het eens.’
‘Nou, onze Kobus is plots heel erg ziek geworden. Vader stuurde mij naar u om u te laten komen om Kobus beter te maken. Met grote spoed, zei vader nog’.
De dierenarts draait de voordeur wat verder open en doet een stapje naar voren. Gijs ziet dat de dierenarts donkergrijze wollen sloffen draagt.
‘Dat zal lekker warm zijn’ denkt Gijs bij zichzelf.
‘Kobus?’ vraagt de dierenarts.
Gijs knikt hevig ‘Ja, ons paard, Kobus’
‘Kun je me wat meer zeggen, Gijs? vraagt de dierenarts.
‘Nou, hij ligt op de vloer van de box. Nog niet zo lang. Vader en ik hebben wollen dekens over Kobus heen gelegd om hem warm te houden.’
De dierenarts luistert aandachtig naar Gijs, knikt een paar keer en kijkt zorgelijk.
‘Gijs’ zegt de dierenarts zachtjes  ‘Wacht jij even bij de poort, dan kom ik er aan.’
‘Ja, meneer de dierenarts’ zegt Gijs.

De dierenarts sluit de voordeur en Gijs draait zich om en loopt het tuinpad af. Hij pakt zijn fiets uit de haag en wandelt met de fiets aan zijn hand naar de achterkant van het huis van de dierenarts.
Het is donker en stil in de straat. Het is ook koud. Al is Gijs allang blij dat het droog is. Om zich een beetje warm te houden loopt Gijs heen en weer over het grasveldje dat naast de poort van de dierenarts ligt. Op het gras maken zijn klompen geen geluid en is Gijs daarom ook niet bang dat hij iemand wakker zou maken door het heen en weer lopen.
Achter de poort hoort Gijs wat geluiden. De dierenarts heeft zich snel aangekleed en is nu aan de achterzijde van het huis. Gijs hoort het hinniken van paarden.
De kleine houten deur naast de grote poort draait open.
De dierenarts steekt zijn hoofd om de deur en wenkt met zijn hand naar Gijs.
‘Neem je fiets en kom naar binnen’
Gijs raapt zijn fiets van de klinkers en loopt er mee door de kleine poort naar de binnenplaats achter de woning van de dierenarts. De dierenarts wenkt nogmaals naar Gijs dat hij hem moet volgen.
Om de hoek staan een drietal paardenboxen tegen elkaar. Door de commotie die Gijs met zijn komst veroorzaakte op dit late uur van de avond hebben de paarden van de dierenarts hun hoofden uit nieuwsgierigheid naar buiten gestoken. Om deze tijd staan ze meestal te slapen maar nu bewegen hun hoofden heen en weer door de grote opening van hun box. Ze snuiven en hinniken, maar doen dat vrij kalm. Het is net of ze met elkaar aan het praten zijn.

‘Leg je fiets maar achter in de koets, Gijs’ zegt de dierenarts. ‘Doe daarna de grote deuren van de poort open’
Gijs doet wat de dierenarts hem zegt. De dierenarts spant intussen één van de paarden voor de koets.
Bij het huis zijn nu meer lichten gaan branden. De vrouw van de dierenarts is ook wakker en uit bed gekomen. Zij staat in de deuropening van de keuken en kijkt hoe haar man en Gijs zich gereed maken om op pad te gaan.
De dierenarts klimt op de bok en laat het ingespannen paard de koets omdraaien zodat ze door de poort naar buiten kunnen. Bij het draaien van de koets ziet de dierenarts zijn vrouw in haar wollen ochtendjas staan. Hij stopt de koets en wenkt naar zijn vrouw. Zij trekt de achterdeur achter zich dicht en wandelt het smalle tuinpad af. Met haar linkerhand houdt zij de beide punten van de kraag van de ochtendjas bij elkaar zodat de ochtendjas tot aan haar kin helemaal gesloten blijft en de ochtendkou geen vat op haar warme nek kan krijgen.
De dierenarts leunt een stukje zijwaarts uit de koets naar zijn vrouw.
‘Ga naar het huis van de dominee en vertel hem waar ik heen ga’. zegt de dierenarts tegen zijn vrouw. Zij knikt.
‘Zeg hem dat het ernstig is’ zegt hij er achteraan.
Zijn vrouw knikt nogmaals en stapt een stukje achteruit.
‘Vort’ commandeert de dierenarts waarop het paard meteen in actie komt.
Gijs sluit de deuren van de poort nadat de dierenarts er doorheen is en stapt snel op de bok naast de dierenarts.
De metalen ijzers onder de hoeven van de paarden, en de snel draaiende houten wielen van de koets maken een hels kabaal op de klinkers en kinderkopjes. Tussen de huizen klinkt het nog harder en echoot het even na. De dierenarts lijkt de enorme herrie niet op te merken want hij spoort het paard aan om nog sneller te rennen. Op de doorgaande weg maakt het paard meer tempo. Praten doen Gijs en de dierenarts niet. Dan zouden ze naar elkaar moeten schreeuwen om boven de herrie van de paardenhoeven en de wielen uit te kunnen komen. De dierenarts heeft zijn blik strak gericht op de donkere weg. Hij wil niet het risico lopen een eventueel plotseling overstekende ‘Leentje’ of een kat of hond, niet op te merken.
Bij het zien van de boerderij van Leendert aan de linkerzijde van de weg laat de dierenarts het paard langzamer lopen. Het huis van Leendert en zijn vrouw is onverlicht. De koets rolt er langzaam voorbij en houdt vlak voor de boerderij van Anja halt.
‘We lopen vanaf hier’ zegt de dierenarts terwijl hij snel van de bok afstapt. Gijs loopt naar de achterzijde van de koets en laat de klep naar beneden. Hij trekt de houten kist van de dierenarts naar zich toe. De dierenarts staat naast Gijs en strekt zijn armen langs Gijs naar de kist en tilt deze op.
‘Neem je fiets, Gijs’ Ik loop alvast. zegt de dierenarts terwijl hij de houten werkkist op zijn schouder zet en met de andere hand de bovenkant van de kist vasthoudt zodat de kist stevig op zijn schouder rust.
Gijs wurmt zijn vingers door het achterwiel van zijn fiets, sluit zijn vingersom de velg en trekt de fiets langzaam naar zich toe. Met beide armen weet hij de zware metalen fiets in één vloeiende beweging uit de koets en op de zanderige weg te krijgen. De dierenarts loopt met de houten kist op zijn schouder in flinke pas naar het hek van de boerderij. Gijs pakt het stuur van de fiets en zwaait zijn linkerbeen over het zadel. Hij zet zijn linkervoet op het pedaal en zet de fiets in beweging. Hierbij valt zijn blik automatisch op de boerderij waar gekke Leentje zijn korte leventje heeft gewoond. Gijs ziet dat het licht in de keuken aan is.
‘Die ouwe mafkees moet wakker zijn geworden van de koets’ denkt Gijs.

Gijs rijdt op zijn fiets met een flinke vaart langs het half openstaande houten hek dat de dierenarts open heeft gelaten op zijn weg naar de boerderij. De touwen die Gijs eerder die avond heeft losgeknoopt bungelen aan de zijkant van het hek en liggen half op de zanderige grond. Gijs stapt van zijn fiets af, doet het houten hek weer dicht, knoopt de touwen er weer snel omheen en rent vervolgens achter de dierenarts aan die hij tijdens het knopen van de touwen door de deur van de deel naar binnen zag lopen.

Vader ademt zwaar en dikke druppels zweet glijden langs zijn slapen en oren zijn nek in. Hij probeert zijn ogen te openen omdat hij ongewone geluiden hoort die van buiten komen, maar zijn ogen voelen zwaar en blijven gesloten. Anja is in diepe rust. Zij ligt met haar rechterwang halverwege de warme, harige hals van Kobus. Haar ademhaling is kalm maar aan haar kletsnatte gezicht te zien heeft ze het net als vader erg warm. De dierenarts staat in de deuropening van de box van Kobus en aanschouwt het liggende drietal in het stro op de ijskoude vloer. De zware houten kist vol met dierenarts gereedschap rust op zijn schouder. Met luide stappen dendert Gijs achter de dierenarts de box binnen en botst bijna tegen hem op. Gijs kijkt langs de dierenarts heen en ziet daar Kobus, vader en Anja roerloos tegen elkaar liggen.
‘Vader?’ roept Gijs en duwt de dierenarts opzij zodat hij door de deuropening kan en knielt bij vader neer. Hij veegt met zijn hand over de kletsnatte wang van vader en veegt het zweet van vader af aan zijn eigen mouw.
‘Vader’ roept Gijs nu nog harder. ‘Wordt wakker. Wat is er gebeurd?
Tussen de lippen van vader klinkt een morrelend geluid. Hij beweegt zijn hoofd een beetje maar zijn ogen blijven gesloten. Gijs kijkt naar Anja en veegt nu met zijn hand langs het gezicht van zijn zusje. Haar zweet veegt hij ook af aan zijn mouw.
‘Anja!’ roept Gijs en schudt aan haar schouder waardoor het kleine lijf van Anja heen en weer beweegt. Zij reageert niet. Gijs houdt zijn oor dicht tegen het gezicht van Anja aan en blijft dan stil zitten. Hij voelt de warme adem van zijn zusje in zijn oor stromen. Dat stemt Gijs enigszins gerust en hij richt zijn aandacht weer op vader.
‘Gijs?’ klinkt het achter hem. Het is de dierenarts. Hij zet zijn houten kist op de vloer en knielt naast Gijs, bij de neus van Kobus. De dierenarts houdt zijn hand vlak voor de brede neusgaten van Kobus.
‘Toen jij op je fiets naar mij kwam, wat was je vader aan het doen?’ vraagt de dierenarts.
‘We hadden net samen de wollen dekens over Kobus gelegd omdat hij zo zwaar en moeilijk ademende. We dachten dat hij op de koude vloer zou doodgaan.
De dierenarts haalt zijn hand bij de mond van Kobus vandaan.
‘Kobus lijkt mij in prima conditie’ zegt de dierenarts verbaasd en laat Gijs zijn door Kobus’ adem bevochtigde handpalm zien. In het halfduister kun je de minuscule druppels op de handpalm van de dierenarts zien glinsteren.
‘Kobus ademt goed en zo te zien voelt hij zich prima’
De dierenarts zit nu op beide knieën met zijn handen rustend in zijn zij pal voor de snuit van Kobus en tuurt over het met wollen dekens bedekte lijf van het paard. De dierenarts begrijpt niets van deze vreemde situatie en krabbelt achter zijn oor.
‘Kobus?’ vraagt Gijs. ‘Die was zojuist doodziek. Hoe kan die nu ineens in prima conditie zijn?’
‘Gijs’ antwoordt de dierenarts ‘Ik heb geen idee wat je bedoelt maar wat ik nu hier zie is een gezond paard dat op zijn zij ligt en op zijn hals rust een zwaar ademende vader die niet wakker kan worden met daarnaast zijn kleuter-dochtertje dat in een nog diepere diepe slaap is. En beiden zijn bezweet terwijl het hier in de box ijskoud is.’

Buiten klinkt het geluid van rennende klompen op de zanderige keien. De stappen komen dichterbij. Gijs draait zijn hoofd naar de boxdeur achter hem om te zien wie er komt aanlopen. De dierenarts zit nog in dezelfde houding naast Gijs en kijkt ook naar de deuropening van de box.
In de deuropening van de box verschijnt een groot donker silhouet, een grote man en blijft daar zwijgend stil staan.
Gijs en de dierenarts kunnen zijn gezicht niet zien omdat de enige lamp op de deel precies achter hem aan de muur hangt waardoor er geen licht in het gezicht kan schijnen maar voor Gijs is het meteen duidelijk dat het Leendert is.

‘Wat is er hier, in de naam van onze lieve Heer, aan de hand?’ buldert de zware luide stem van Leendert door de box heen.
Voordat iemand iets kan zeggen klinkt achter de bulderende stem een andere stem. De stem van de dominee.
‘Ga aan de kant, Leen’ commandeert de dominee vanaf de deel.
De dominee duwt Leendert opzij en stormt de box in. Hij houdt halt bij het zien van het viertal op de koude box-vloer.
‘Ik ben meteen gekomen’ hijgt de dominee.
‘Wat bedoelt u, dominee?’ buldert Leendert vlak achter hem en trekt aan de mouw van de jas van de dominee. De dominee trekt in een reflex zijn schouder weg waardoor het stukje jas vanzelf losschiet uit de kolossale vingers van Leendert. De dominee negeert Leendert en knielt bij Gijs en de dierenarts en kijkt de dierenarts ernstig aan.

‘Hoe ernstig?’ vraagt de dominee aan de dierenarts.
‘Wat bedoelt u, dominee?’ buldert Leendert nu nog luider door de box. Zijn stem is zo luid dat het galmt over de lege deel achter hem. ‘Wat is hier gaande?’
Leendert maakt een grote stap voorwaarts waardoor hij nu ook in de box staat. De punt van zijn rechterklomp raakt bijna het half gebogen voorbeen van Kobus en de rustende voeten van vader.
‘Mijn zoon is dood!’ schreeuwt Leendert door de box.’Wat is er aan de hand? In Godsnaam!’
‘Sssst’ sist de dominee naar boven. ‘Houd je gemak, Leendert. We zijn juist aan het uitzoeken wat er aan de hand is. Je kunt toch zien dat we midden in een crisis situatie zitten?’
Leendert gromt en spuwt een vette donkerbruine klodder spuug naast zich op de vloer. Hij kijkt naar de dominee en heft zijn rechterhand.
‘Kriezus?’ buldert Leendert. ‘Niks kriezus. Het is precies hetzellufde als wat het de hele tijd al is en dat weet u best. Het is dat verrekte duivelskind. Daar!’
Leendert wijst naar kleine Anja die in de commotie ongestoord door slaapt. Maar nu Leendert naar haar wijst wordt ze ineens wakker. De ogen van Anja springen wijd open. Ze schrikt van de harde stem en het enorme lijf van Leendert zo vlak boven zich.

‘Ja’ buldert Leendert ‘Jij, duivelskind!’
Leendert bukt naar Anja waardoor de wijsvinger van Leendert nu vlak boven haar neus zweeft.
Anja slaakt hierop een luide gil. Het gezicht van Leendert hangt dicht boven het gezicht van Anja. Anja kan de lege plekken van waar ooit tanden en kiezen hebben gezeten goed zien. Ze trekt een vies gezicht en beweegt haar hoofd naar links. Uit de openstaande mond van Leendert stroomt een enorme rottende putlucht. Alsof Leendert zojuist een bedorven rat heeft staan oppeuzelen en restjes rottend rattenvlees tussen zijn laatste paar kiezen is blijven steken.
‘Dat vuile vervloekte duivelskind!’ schreeuwt Leendert richting Anja.
‘Leendert, hou op en sodemieter op’ roept de dominee en krabbelt overeind. De dominee pakt de uitgestrekte arm van Leendert en duwt deze bij Anja weg.
Leendert wil de dominee van zich afduwen maar zijn aandacht wordt plotseling afgeleid. De mond van Leendert valt open. Leendert verstijfd.

‘Nnnee’ stottert Leendert. Zijn blik is recht voor zich uit naar Anja gericht. Voor het eerst in zijn leven ziet hij iets wat hij nooit heeft gezien. Het bewijs van het bestaan van de duivel manifesteert zich vlak voor hem, zo denkt het verziekte en beperkt vermogende brein van Leendert
‘Nnnee, nee, nee!’ schreeuwt en stottert Leendert opnieuw. Vette druppels spuug vliegen zijn mond uit bij elk woord dat hij schreeuwt. Het donkerbruine spuug verdwijnt in de duistere box en eindigt ergens in het droge stro.
Leendert zakt door zijn knieën en vouwt zijn handen ineen.
‘God, hebt genade!’.

Zwanger

Moeder en Marie zitten allebei in hun nachtjapon bij de haard in de woonkamer. Het vuur was al uit, zoals dat elke avond voordat vader naar bed gaat helemaal laat uitdoven. Maar Marie heeft het voor elkaar gekregen om met één nagloeiend kooltje, dat zij tussen het as heeft kunnen vinden, het vuur opnieuw leven in te blazen. Het vuur is niet zo groot als normaal omdat er nu maar één klein blok hout is gebruikt. Moeder zei tegen Marie dat ze niet wist hoe lang ze in de woonkamer zouden moeten zitten omdat ze geen idee heeft wat er precies in de box bij Kobus gaande is en dat daarom een klein vuur verstandig zou zijn voor het geval ze straks weer naar bed gaan. Een klein vuur is dan vanzelf snel uitgedoofd. Moeder zit in de luie stoel en Marie zit op de vloer met haar rug dicht bij het vuur. Knus en warm. Vanaf het moment dat moeder en Marie samen in de huiskamer zijn is het in en rondom de boerderij muisstil geweest. Het is natuurlijk altijd stil zo midden in de nacht maar ‘s nachts ligt de hele familie te slapen en hebben ze geen benul van wat er buiten in de donkere nacht gebeurt. Af en toe horen ze het roepen van een uil of het geluid van een oehoe. Die zitten vaak in de bomen die om de boerderij heen staan en ‘s nachts op muizen jagen. Nu moeder en Marie min of meer gedwongen samen zijn en dit een wel heel bijzondere situatie durft Marie het aan om moeder te vragen iets meer te vertellen over vroeger. Een onderwerp dat veelal op de achtergrond blijft maar waar Marie, en ook Gijs, best meer over willen weten. Meer dan dat er ooit een ander kindje was weten ze niet. Er is geen graf van het kindje. Na het horen van de vraag die Marie stelt aan moeder over hoe het vroeger hier was kijkt moeder stilzwijgend voor zich uit. Haar ogen staren als bevroren in het knapperende haardvuur.

‘We waren nog zo jong’ fluistert moeder. Haar blik blijft gericht op het haardvuur.
‘Toen Gijs moest komen’ vertelt moeder verder. Haar stem is zacht en woorden uit haar mond volgen elkaar langzamer op dan anders.
‘Veel te jong eigenlijk. Onze ouders, jouw opa’s en oma’s, hebben voor ons besloten dat vader en ik het ouderlijk huis uit moesten en ergens anders moesten gaan wonen zodat Gijs daar geboren kon worden. Ver weg, in een ander dorp waar mensen ons niet kennen. Deze boerderij..’, moeder tekent met haar wijsvinger een cirkel in de lucht. ‘..waar wij wonen was ooit van een oudoom van mijn vader. Van jouw opa dus. De oudoom en zijn vrouw hadden geen kinderen en waren te oud geworden om te boeren. Onze ouders hebben het allemaal snel voor ons weten te regelen en voordat ik duidelijke zwangerschap verschijnselen begon te vertonen woonden we al hier. De mensen hier in het dorp kenden ons niet. Zij kenden de oudoom en zijn vrouw die hier voor ons woonden wel. Dat een jong pas getrouwd stelletje uit de familie uit een ander dorp de boerderij over nam van de twee oudjes vond men hier in het dorp vanzelfsprekend. In de kerk werden we tijdens de zondag-morgendienst hartelijk verwelkomd door de dominee en werden we aan de voltallige gemeente voorgesteld. Tja, ze vonden ons wel erg jong maar aan de vele knipogen die ik kreeg van vooral de dames toen vader en ik bij de uitgang van de kerk iedereen een hand schudde, maakte ik al snel op dat wij niet het eerste piepjonge echtpaar in het dorp waren.’

Moeder staat op en wandelt naar het raam, is even stil en draait zich om.
‘Ik heb nooit aan dit dorp kunnen wennen. De sfeer, de mensen, de kerk, ik werd er niet vrolijk van. Vader en ik gingen vanaf het begin elke zondag naar de ochtenddienst en de avonddienst. Zo leerden we vanzelf de mensen in het dorp kennen en ook de mensen die in de vele andere boerderijen wonen. Ook Leendert en zijn vrouw, de buuf zeg maar, aan de overkant. Dat daar iets niet klopte zag ik meteen. De buuf zei nooit iets. Altijd haar hoofd gebogen, blik op straat gericht. Ik grapte wel eens tegen vader dat ik wel goed snapte waarom de buuf altijd haar enorme lange zwarte haar in een zo mooi rond knotje had zitten. Omdat dat het enige is dat we van haar te zien krijgen. Vader moest hier ook om lachen maar zei me wel mijn gedachten voortaan voor me te houden. Toen ik op ‘alle dag’ liep ben ik eens brutaal naar de buuf gewandeld voor een kopje koffie. Ik klopte op de keukendeur. Ze deed de deur op een kiertje, wilde eerst van me weten wat ik kwam doen en liet me na even twijfelen toch binnen. Haar naaiwerkje en breiwerk lag op de keukentafel. Ze had toevallig net een pot koffie gemaakt en schonk mij een kopje in.
‘Hille dag’ antwoordde ze toen ik vroeg hoelang ze gemiddeld  aan tafel zit te handwerken. Ze was vriendelijk maar ik merkte dat zij zich erg ongemakkelijk voelde. Ik vroeg haar of zij en Leendert ooit nog kinderen zouden gaan krijgen. Van schrik schoot de breinaald uit haar breiwerkje naar voren over de tafel en kwam tegen haar kopje koffie dat hierdoor omviel.
‘Neuneuneu’ stamelde ze terwijl ze met een vochtige lap vol bruinige vlekken de tafel schoonveegde. ‘Is allemoal nie goe, hé’.

Later die dag vertelde ik vader over mijn bezoek aan de buuf. Hij zei dat hij wel vermoed wat zij zou kunnen bedoelen met de opmerking die zij maakte bij het schoonmaken van de keukentafel. Ik deelde zijn vermoeden.

Moeder is van het raam terug naar de haard gelopen waar Marie zit en gaat op een houten eetkamerstoel zitten.
In onze eerste maanden hier in het dorp viel het ons op dat sommige jonge meisjes best wel aan de maat waren. Omdat ik zelf zwanger was van Gijs herkende ik als het ware een andere zwangere vrouw al van een afstand. Maar dit waren meisjes. Jonger dan jij, Marie! En vervolgens zag je zo’n meisje dan een week of twee niet om daarna afgeslankt weer in de kerk te verschijnen. Vader maakte elke week na kerktijd wel een praatje met één of meerdere dorpelingen en soms kwamen er mensen mee uit de kerk om een kopje koffie te drinken. Wij kregen dankzij deze na-kerkse koffie-uurtjes een steeds duidelijker beeld van het dorp en de mensen. Het gebeurt maar zeer zelden dat er nieuw volk in het dorp komt wonen, zoals wij. De meeste huwelijken worden ‘binnen-kerks’ geregeld .
‘Leendert en de buuf zijn hoogstwaarschijnlijk broer en zus en misschien wel meer dan dat.’ zei vader mij die dag toen ik bij de buuf op bezoek ben geweest. Vader denkt dat de buuf meerdere kinderen heeft gehad maar dat de arme schaapjes het niet overleefd hebben. Leentje is mogelijk hun meest gezonde uitzondering geweest.

Vlak voordat Gijs is geboren kreeg ik last van hevige pijnen in mijn buik. Die hevige pijnen kwamen spontaan op elke keer na een bezoek in de kerk.. Vader en ik gingen er van uit dat de ongemakkelijke houten stoelen in de kerk de oorzaak van de pijnen waren. Voor een zwangere vrouw zijn die rotdingen zeker niet gemaakt. Daarom bleef ik de laatste weken voordag ik moest bevallen thuis. In die weken heb ik geen enkele keer pijn gehad. De dominee was erg blij met de komst van onze Gijs.
‘Een gezonde knul’ knikte hij tevreden.
We moesten ook maar zorgen voor gezonde meisjes zei hij tegen ons niet veel later tijdens een bezoek aan de kerk. Vader en ik wilden liever nog even wachten met kinderen krijgen. Toen ik een jaar later nog niet zwanger leek kwamen de eerste opmerkingen. Die opmerkingen hoorden wij natuurlijk niet rechtsreeks maar via via op de zondagse nakerkse koffie-uurtjes. Zo’n mooie, jonge gezonde meid moest toch wel meteen weer zwanger zijn, vond men. De duivel zou er vast iets mee te maken hebben, werd gefluisterd. Want het oudere echtpaar die voor ons in de boerderij woonde had immers helemaal geen kinderen gekregen.

Het vermoeide hoofd van Marie rust in haar handen en haar ellebogen rusten op haar knieën. Marie heeft moeder nooit eerder zo horen spreken. Onafgebroken kijkt ze naar moeder die dromerig in het haardvuur zit te staren.

‘En met Gijs die nog zo klein was kon je natuurlijk ook niet naar de kerk!’ zegt Marie zachtjes.
‘Vader ging altijd alleen.’ zegt moeder ‘Dat verplichte thuisblijven vond ik prima. De kerk mistte ik totaal niet. Dat zei ik natuurlijk tegen niemand.
‘Wist vader het wel?’ vraagt Marie
‘Die zag het aan me. Hij vond dat ik er gelukkig uitzag. En zo voelde ik me ook. Ik voelde me vrij. Verlost. Twee jaar later was ik weer zwanger.’
‘Van mij’ fluistert Marie.
Een glimlach verschijnt op haar gezicht
‘Ja, lieverd, van jou.
Moeder strijkt met haar hand over het zachte lange haar van haar dochter.
De dominee was misschien nog wel blijer. Hij wilde persé dat ik met vader naar de kerk zou komen. Zijn vrouw zou dan in de achterkamer op Gijs passen. De dominee wilde graag dat iedereen in het dorp mij zou kunnen zien met m’n bolle buik. Zo zouden de praatjes weer verdwijnen, zo vertelde hij.

Die kerkdienst vergeet ik nooit meer. Vader en ik arriveerden al vroeg. We liepen na binnenkomst meteen naar de achterste rijen stoelen maar de dominee stond er op dat we vooraan kwamen zitten. Ik wilde dat niet want dan ziet iedereen je zo zitten en ik had helemaal geen zin om door die rare lui aangestaard te worden. Vader en ik waren de eerste op die lange rij stoelen vooraan in de kerk bij de preekstoel van de dominee. Achter ons liep de kerk langzaam vol. Het typische geluid van het het schuifelen van de vele houten stoelpoten over de leistenen klonk boven de schelle tonen van het welkomst liederen spelende kerkorgel uit. Precies om tien uur stopte het orgel met spelen. De deuren van de kerk werden gesloten en boven ons klonk het geluid van de kerkbel die tien keer sloeg. In de kerk was het bijna muisstil. Een kuchje hier en daar, en wat geschuifel van klompen. De deur van de achterkamer, waar de dominee zit vlak voordat de dienst begint ging open. Ik keek snel of ik Gijs kon zien in de achterkamer maar de dominee sloot de deur meteen achter zich. Voordat de dominee naar zijn preekstoel liep, wat hij normaal gesproken altijd doet, liep hij naar vader en mij. In zijn lange zwarte gewaad kwam hij voor ons staan. Met zijn handen maakte hij het gebaar dat we moesten opstaan. Vader en ik stonden op van onze stoelen en de dominee legde zijn linkerhand op het hoofd van vader, zijn rechterhand op mijn hoofd en sloot zijn ogen. Vader en ik sloten onze ogen ook. De dominee begon zonder aankondiging zijn openingsgebed waarin hij met zijn bulderende stem een dankwoord uitsprak aan God. Dankbaar voor de vruchtbaarheid binnen de gemeente. De luide eentonige stem van de dominee galmde door de kerk waardoor ik soms het woord God wel tien keer achter hoorde. Iedereen in de kerk had de handen gevouwen en de ogen gesloten en luisterde aandachtig naar de dankwoorden van de dominee. Vanaf dat moment weet ik niet veel meer. Vader moest het mij vertellen.

Marie haalt haar handen onder haar hoofd vandaan en gaat rechtop zitten. Haar ogen staan wijd open. ‘Wat bedoelt u, moeder?’
Moeder kijkt Marie aan, streelt nog eens langs haar prachtige lange, glanzende donkerbruine haren.

‘Ik herinner me een plotselinge stilte nadat de dominee zijn dank in het openingsgebed had geuit. De stilte duurde maar kort want werd abrupt verstoord door het gehuil van Gijs vanuit de achterkamer. Terwijl Gijs bijna nooit huilde. En zijn huilen klonk luider dan ik ooit gehoord had. Iedereen in de kerk kon Gijs horen. Op bijna hetzelfde moment voelde ik een pijnscheut in mijn buik. Als vanzelf boog ik voorover maar er volgde een tweede pijnscheut. Deze tweede pijnscheut was nog heviger. Volgens vader gilde ik nog harder dan Gijs maar duurde mijn gil kort. Ik verloor het bewustzijn.

Marie zit zo diep in het verhaal van dat ze zelf een kort gilletje slaakt en automatisch haar beide handen voor haar mond plaatst.
‘Moeder! Maar, maar…en toen?’

‘Ik werd wakker in een vreemd bed.’ antwoordt moeder. Vader zat op een stoel naast mij met Gijs in zijn armen. Gijs sliep en mijn gevoel vertelde mij dat alles goed was.
Vader fluisterde dat we in het huis van de dokter waren. De dokter kwam onmiddellijk de kamer in toen hij geluiden uit de slaapkamer hoorde. Hij stelde mij veel vragen om zo te kunnen achterhalen wat er mis zou kunnen zijn met mij of met de baby maar ik voelde mij prima en zei hem dat ook. Zonder enige pijn stond ik op uit het bed en wandelde door de kamer. De dokter en vader keken elkaar aan en haalden beide hun schouders op. De dokter heeft ons die middag met de koets thuis gebracht. Vader verzorgde mij goed. Hij bracht mij thee met taart en Ik mocht absoluut het bed niet uit van hem. Ik mocht al helemaal geen werk verrichten. De vrouw van de dokter had ons een vers gebraden rollade meegegeven dus koken hoefde ik sowieso een paar dagen niet. Ik ben daarna niet meer naar de kerk gegaan. De rest van de zwangerschap verliep hierna soepel en jij bent zonder enig probleem hier in de boerderij ter wereld gekomen.

Marie wil nog meer horen maar moeder stopt met praten. Moeder kijkt naar het raam achter Marie en knijpt haar ogen iets toe. Marie draait zich om en kijkt ook naar het raam. Er is niets te zien. Marie draait haar hoofd terug en kijkt moeder aan.
‘Wat is er, moeder? Hoort u iets?’
Moeder heeft haar ogen nog iets geknepen en schudt haar hoofd een beetje.
‘Het leek net of ik geschreeuw hoorde ’ zegt moeder ‘ Maar ik zal het mij verbeeld hebben’.
Moeder staat op van haar stoel en loopt naar de keuken. Marie loopt achter moeder aan.
‘Hoor je dat?’ fluistert moeder. Ze zoudt haar oor vlakbij de deel-deur
Marie zegt niets. Ze gaat naast moeder staan en houdt haar hoofd scheef vlakbij de deel-deur.
‘Nee, volgens mij hoor ik niets’. zegt Marie.
‘Dat bedoel ik dus’ zegt moeder ‘Ik ook niet’, en duwt met kracht de deur van de deel open.

Gijs trekt handig en snel de touwen tussen de houten planken van het hek aan de weg vandaan. Iedere keer wanneer Gijs een flinke ruk aan het touw geeft hoor je het uiteinde tegen een plank aan slaan wat een hard tik geluid laat horen. De stofwolkjes die hierdoor veroorzaakt worden kun je in het donker niet zien. Achter Gijs staat het paard van de dokter geduldig te wachten. Wanneer het hek bijna helemaal open is geeft de dierenarts het paard het commando om rustig het erf af te lopen en de weg op te gaan. Gijs wacht tot het paard met koets op de weg staan en draait het hek dicht. Hij geeft zichzelf deze keer geen tijd om de touwen weer vast te knopen. Hij rent zo hard hij kan naar de koets en klimt razendsnel op de bok.
‘Gauw ’ roept Gijs. De dierenarts twijfelt geen seconde en geeft zijn paard het commando om flink de vaart er in te zetten. De hoeven van het paard en de slippende wielen van de koets maken een hels kabaal op de keien. Achterin de houten koets opent vader zijn ogen. Hij voelt zijn lichaam ruw heen en weer geschud worden. Het is donker in de koets. Vader heeft geen idee waar hij is en wil opstaan. Maar bij het overeind komen voelt hij een druk op zijn rechterschouder en valt met een zachte plof terug op de harde vloer van de koets.
‘Sssst’ klinkt het luid. Net hard genoeg om boven het klepperende geluid van de paardenhoeven uit te komen.
‘Blijf maar liggen’
‘Papa!’ klinkt het nog harder.
‘Prinsesje?’ roept vader en probeert opnieuw overeind te komen van de harde koets-vloer maar de dominee houdt de beweging van vader tegen door zijn hand op de schouder van vader te houden. ‘Waar ben je? Waar zijn we?’
‘Ik ben hier!’ roept Anja. ‘Hier, bij jou!’
Anja reikt met haar linkerhandje in het donker naar het hoofd van vader. Ze kan zijn haar net aanraken. De dominee houdt Anja stevig vast zodat ze niet door de ruw bewegende koets rolt.
Vader hoort de vertrouwde stem van zijn prinsesje vlak achter zich en draait zijn hoofd zover hij kan naar links. Maar het is te donker. Hij ziet niets.
‘Rustig maar’ zegt de dominee. Net hard genoeg voor vader om te kunnen horen. ‘We zijn onderweg naar het huis van de dokter. Gijs en de dierenarts zitten op de bok. Anja en ik zitten hier bij je achter in de koets.’
De ogen van vader flitsen van links naar rechts maar omdat het pikkedonker is hij ziet niets. De woorden van de bekende stem van de dominee hebben hem enigszins gerust gesteld maar nog niet helemaal.
‘Wat is er gebeurd? vraagt vader
‘Je was weg’. zegt de dominee ‘Gijs en ik hebben je in de koets getild om de dokter naar je te laten kijken. En Leendert is dol gedraaid. ‘Het licht maakte hem bang net als vuur dat angst heeft voor water. Toen het licht verdween ging hij er schreeuwend vandoor. Ik rende nog achter hem aan tot bijna bij het hek om hem tot bedaren te brengen maar hij was niet tot rust te brengen. Voorbij het hek stopte hij even, draaide zich om en hief zijn arm. Hij schreeuwde naar mij:
‘Azzzu de ddduivel niet stopt dan doe ik dat zzzzelluf’ stotterde Leendert en rende naar huis.
‘Hoe is het met Anja?’ vraagt vader.
De dominee trekt Anja dichter tegen zich aan.
‘Goed’. zegt de dominee ‘Ze zit hier veilig bij mij.’
Vader is nu bijna helemaal wakker. Razendsnel flitsen de gebeurtenissen van de afgelopen dag en uren door zijn hoofd en beseft wat er gebeurd is en waar hij ligt.
‘Was het licht fel?’ vraagt vader.
De dominee aarzelt geen moment. ‘Feller dan de zon’
Vader denkt na. Zijn lichaam wordt door de koets heen en weer gehusseld maar zijn hersenen werken nog prima. De puzzelstukjes lijken voor vader in elkaar te vallen.
‘Naar de kerk’ roept vader plotseling.
‘Huh?’ zegt de dominee ‘Wat wil je daar nu doen?’
Naar de kerk!! schreeuwt vader nu. Vader schreeuwt zo luid dat de dierenarts en Gijs het op de bok kunnen horen.
‘Wat is daar achter gaande? vraag de dierenarts en draait zijn hoofd een beetje naar achter.
‘Naar de kerk” roept de dominee terug naar de dierenarts.
‘We moeten naar de kerk!’ gilt hij er nog eens achteraan.

Lichtvretend duister

‘Twee paar blote voeten staan stil bij de boxdeur. Kobus draait zijn hoofd naar links om te kijken waar het geluid van de aanstormende blote voeten op de stenen vloer van de deel vandaan komt. Er komt een harde snuif uit zijn neus. Hij schudt hierna met zijn hoofd waardoor de manen op zijn nek van links naar rechts dansen.

‘Niemand?’ stamelt moeder en draait zich om. Ze pakt Marie bij haar linkerhand. ‘Kom, Marie. Bij elkaar blijven.’
Voorzichtig lopen moeder en Marie naar de openstaande deur van de deel. Moeder kijkt om het hoekje, eerst links, dan rechts. Het is donker en stil.
‘Niets’ fluistert moeder tegen Marie.
Marie steekt ook haar hoofd door de deuropening en kijkt naar links en rechts over het boerenerf Beide staan stil en luisteren naar de stilte van de nacht.
‘Waar zouden ze zijn? fluistert Marie.
Moeder doet een stapje naar achter en trekt hierbij Marie ook bij de deuropening vandaan.
‘Dicht’ zegt moeder. Haar stem klinkt streng maar dat komt omdat moeder bang is.
Moeder duwt de houten deur snel dicht. Ze laat hierbij vanzelf haar linkerhand uit de hand van Marie glijden zodat ze ook die hand vrij heeft en de deur op slot kan doen.
‘Maar wat als vader en Gijs en Anja buiten zijn?’ vraagt Marie
‘Die zijn niet buiten’ antwoordt moeder ‘Die zijn ergens anders maar ieder geval niet hier buiten. Kom, we sluiten alle deuren en ramen en gaan terug in huis’
Met grote passen loopt moeder naar de box van Kobus om de buitendeur in zijn box te controleren.
‘En Kobus?’ vraagt Marie
Moeder staat stil. Kijkt Naar Kobus, draait zich om en kijkt de deel in en kijkt dan weer naar Kobus
‘Kobus kan hier blijven’ antwoordt moeder ‘Ik weet geen betere plek dan zijn eigen box’
Moeder sluit de deur van de box van Kobus en pakt de hand van Marie weer vast.
‘Kom, Marie. Naar binnen en alle deuren en ramen sluiten. Is het raam op jullie slaapkamer dicht?’
‘Volgens mij wel’ antwoordt Marie
‘Ga snel naar boven’ zegt moeder en duwt Marie richting de houten trap die naar de slaapkamer van de kinderen leidt. ‘Ik wacht hier op je bij de trap’
Marie trippelt razendsnel naar boven, gooit de slaapkamerdeur open en snelwandelt naar het kleine raam boven het bed van Anja. Ze rammelt aan het raam.
‘Dicht’ fluistert Marie tegen zichzelf en kijkt door het kleine raam naar buiten. Het valt haar op dat het keukenlicht van de boerderij van Leentje aan is. Het schijnsel van de lamp in de keuken verlicht een groot stuk van de zijkant van de boerderij. Ze ziet een schaduw in het lichtschijnsel. De schaduw verdwijnt in een openstaande deur. Marie schuift het gordijn voor het raam dicht en loopt snel terug naar de trap. Net als Anja dat elke morge zo goed kan trippelt Marie achterstevoren de houten stijle trap af.
‘Moeder’ zegt Marie. Er is licht bij Leentje en ik zag iemand buiten’.
‘Om dit onchristelijke uur?’ zegt moeder verbaasd ‘Dat is vreemd. Ik vertrouw dit allemaal niks. Kom, we gaan als de wiedeweerga de kamer in.

De nachtelijke stilte rondom de lege kerk wordt ruw verstoord door het lawaai van de metalen banden rondom de houten wielen van de koets en de beslagen paardenhoeven die over de kinderkopjes rennen.
‘Hooooo’ roept de dierenarts naar zijn paard en trekt hierbij stevig aan de teugels. Gijs kukelt door het meteen reagerende paard bijna van de bok maar kan zich net op tijd met beide handen aan het houtwerk vasthouden.
Vader krabbelt haastig overeind. Hij reikt hierbij naar achter en voelt het lange haar van Anja. Hij twijfelt geen moment en grist Anja snel uit de arm van de dominee.
‘Het is goed, dominee’ hijgt vader. ‘Ik hou mijn prinsesje vanaf nu zelf vast’
Nergens om de koets is een spoortje licht te vinden. De maan komt af en toe tevoorschijn van achter de wolken wat zorgt  voor een mager lichtschijnsel waarin je net aan de contouren van de gebouwen en mensen kan zien.
Gijs en de dokter springen van de bok en lopen naar de achterkant van de koets.
‘Gaat het, vader?’ vraagt Gijs.
Vader pakt de hand van Gijs. ’Kom jongen, tijd voor wat opheldering.’ Vader draait zich om naar de dominee en de dierenarts die achter hem staan. ‘Is de kerk open? vraagt vader
‘De kerk is altijd open.’ zegt de dominee. ‘Er zit geen slot op’
Met Gijs aan zijn hand en Anja op zijn arm wandelt vader naar de kerk. Bij de deur staat hij stil. Hij laat de hand van Gijs los en streelt met deze vrij gekomen hand over het hoofd en langs het lange haar van Anja.
‘Gaat het goed, prinsesje?’ fluistert vader
Anja buigt haar gezicht naar het oor van vader en fluistert: ‘Ik voel m’n buik. En m’n keel’
‘ik ook’ fluistert Gijs. Maar dat heb ik altijd als ik in de kerk ben. Gaat dan vanzelf weer weg wanneer we na de dienst naar huis wandelen’
De dominee loopt de kerk in en trekt een kastdeur naast de voordeur open. De kast staat vol vierkante glazen lantaarns met daarin brede ronde kaarsen met dikke lonten. De dominee haalt er drie lantaarns uit en en steekt de kaarsen aan met een lucifer
‘Ik weet niet wat je van plan bent’ zegt de dominee tegen vader ‘maar je zult vast wel wat licht in de duisternis kunnen gebruiken.
’ De dominee reikt Gijs een lantaarn met daarin de brandende kaars, geeft de tweede lantaarn aan de dierenarts en de derde houdt hij zelf.
Gijs houdt de grote zware lantaarn wat ongemakkelijk voor zich uit waardoor het lichtschijnsel langs zijn gezicht heen en weer danst. Vader staat naast hem en kijkt hem aan.
‘Buikpijn? Keelpijn?’ Altijd in de kerk?’ vraagt vader verbaasd aan Gijs ‘Waarom heb je daar nooit iets van gezegd?
Gijs haalt zijn schouders op. ‘Ben er aan gewend geraakt denk ik.’
Vader fronst zijn wenkbrauwen.
Waar wil je heen? vraagt de dominee aan vader.
‘Naar binnen’ .

Het vijftal loopt stilzwijgend achter elkaar langs de lange rijen houten stoelen met rieten zittingen. Het geluid van de houten klompen over de leistenen echoot door de kerk. Bij de preekstoel staat vader stil en zet hij Anja op de vloer. Hij voelt zich nog niet helemaal fit en Anja lijkt daardoor zwaarder dan anders. Anja pakt de hand van vader. Haar andere handje grijpt de knuist van Gijs.
‘Wat nu?’ vraagt de dominee. Zijn stem echoot langer door in de kerk dan dat zijn stem doet tijdens een preek.
Vader wil antwoord geven maar Anja knijpt ineens stevig in zijn hand. Vader reageert meteen door te bukken’
‘Wat is er? vraagt vader aan Anja
Anja kijkt vader zonder iets te zeggen met haar grote kijkers aan. Ze haalt diep adem maar aan haar gezicht te zien gaat dat moeizaam. Een beknepen piepje klinkt uit haar keel. Anja knijpt weer in haar vaders hand maar nu harder.
‘Wat is er, prinsesje? vraagt vader nogmaals.
‘Papa’ hijgt Anja ‘Mijn voeten zijn ijskoud.’
Haar stem klinkt wat hees. Vader trekt één van de hemelsblauwe klompjes van Anja’s voeten en laat het klompje op de leistenen kerkvloer vallen. Het klompje rolt een stukje door tot onder de preekstoel. Vader voelt aan de blote voet. Die is inderdaad ijskoud. Vaders’ ogen speuren naar het klompje dat hij zojuist liet vallen. Hij herinnert zich de echo van het rollende klompje achter zich en draait zich om.
‘Gijs, licht mij eens bij’ zegt vader
Onder de preekstoel ziet hij het klompje liggen. Vader kruipt op zijn knieën onder de preekstoel en grijpt het klompje maar laat het per ongeluk meteen weer uit zijn hand glijden. Het klompje rolt opnieuw over de leistenen vloer en veroorzaakt een luide echo. Vader zit stil en luistert naar de echo. Bukt dan snel vooruit en grijpt het klompje. Vader blijft op zijn knieën zitten en tikt met Anja’s klompje zachtjes op de leistenen vloer. De echo klinkt aan alle kanten door de kerk heen. Maar vader luistert niet naar de echo in de kerk. Hij hoort iets anders. De stenen vloer zelf maakt een echo-achtig geluid.

‘Wat zit hieronder?’ schreeuwt vader onder de preekstoel vandaan.
Niemand geeft antwoord.
‘Hallo?’ roept vader ‘Dominee? Wat zit onder deze vloer?’
De dominee loopt naar de preekstoel en bukt. Hij wijst naar de vloer. ‘Dat is een oude kelder’
‘Oud?’ vraagt vader ‘Hoe oud? Wanneer is daar voor het laatst iemand in geweest?
De dominee kijkt vader aan maar geeft geen antwoord. Vader kruipt snel onder de preekstoel vandaan, plaatst Anja’s klompje terug aan haar ijskoude voet en tilt haar van de vloer. Haar ademhaling is korrelig. Je kunt nu duidelijk een piepend geluid uit haar luchtwegen horen komen.
‘Gijs’ zegt vader. ‘Houd Anja vast en blijf vlak achter mij. Dominee, waar is de ingang van de kelder.’
‘Daar kunnen we niet in’ stamelt de dominee. ‘Daar mogen we niet in’
Vader luistert niet verder naar de dominee. Hij grist de lantaarn uit de handen van de dominee en loopt naar de achterkamer.
‘Gijs, blijf vlak bij mij en houd Anja goed vast’
De dominee en de dierenarts kijken elkaar aan maar volgen dan snel.
In de achterkamer staat een grote houten tafel met daar omheen zes houten stoelen. Het zijn hetzelfde soort stoelen als die in de kerk staan, met rieten zittingen. Vader houdt de lantaarn boven zijn hoofd en tuurt de achterkamer door. Er is één deur maar die leidt naar de tuin. Vader ziet onder de houten tafel een groot handgeknoopt vloerkleed liggen. Hij bukt onder de tafel en streelt met zijn hand heen en weer over het kleed. Daar! Hij voelt een oneffenheid. Hij slaat met zijn vuist op het tapijt, een gedempt gerammel van metaal op hout klinkt er onder vandaan. Vader staat op en trekt met kracht de stoelen en de tafel weg. De stoelen rollen tegen de muur aan. Vader pakt de punt van het zware tapijt en trekt het naar de andere kant van het tapijt. Hierdoor verschijnt een zwart houten luik in de vloer. Zo groot als een deur. Vader trekt aan de metalen ring die aan het het luik vast zit. Verrassend genoeg opent de deur in de vloer zonder enig probleem. Vader trekt langzaam het grote houten luik naar rechts en laat het met een luide knal aan de ander zijde op de stenen vloer neerkomen. Onder het luik ligt een grijze stenen trap die naar de donkere kelder loopt.
Een licht weeïge geur dringt de neus van vader binnen.

‘Gijs, kom hier’ beveelt vader
Gijs reageert meteen en komt achter vader staan.
‘Dominee en dierenarts’ U mag beide voorgaan.
De dominee en dierenarts schuifelen langzaam voor vader langs naar de ingang van de kelder.
‘Nou?’ zegt vader ongeduldig. ‘Toe maar hoor’
De dominee en de dierenarts lopen achter elkaar met ieder een lantaarn in de hand stenen trap in de vloer af.
Vader grijpt de hand van zijn zoon, houdt de lantaarn voor zich en daalt langzaam af de kelder in. ‘Blijf met Anja vlak achter mij, Gijs’.
Gijs knikt.

In de kalkstenen kelder voelt het vochtig en ijzig koud. Tussen beide wanden is de zanderige ruimte nog geen drie meter breed. Het lage plafond loopt in een boog en de geur die er hangt voelt vettig op de huid en is een aanval op de neus. Een mengelmoes van kalk, zwavel en vocht, al dekt dat de lading niet helemaal. Gijs neemt kleine stapjes, zijn hoofd iets gebogen.  Hij wil niet zijn hoofd tegen de één van de kleine oneffenheden op het lage  bobbelige plafond stoten. Hij knippert ongemakkelijk keer met zijn ogen.
‘De lucht hier in de kelder doet pijn aan mijn ogen’ zegt Gijs. Anja kijkt haar broer aan vanaf zijn arm en knippert ook een paar keer met haar ogen. Op haar voorhoofd glinsteren minuscule zweetdruppeltjes.
Voor hen uit lopen de dominee en de dierenarts met hun hoofden gebogen. Het lichtschijnsel van de voorste lantaarn zorgt tijdens het lopen voor bewegende schaduwen op de witte met grijs bevlekte kale wanden wat de kelder een griezelig karakter geeft.
De weeïge geur die vader rook bij het opendoen van het luik is hier sterker. Maar waar die vreemde geur vandaan komt of wat het veroorzaakt, is niet te zien. Op de vloer ligt alleen zand, stukjes glas en steentjes. Langs de wanden liggen kaars-stompjes die ooit iemand uit een lantaarn heeft gehaald om te verwisselen voor een nieuwe kaars. De dominee stopt en zet zijn lantaarn neer. Hij trekt een grote rode zakdoek uit zijn broekzak, slaat de zakdoek een paar keer flink uit waardoor een stofwolkje ontstaat en knoopt de zakdoek om zijn neus en mond. De dierenarts doet hetzelfde. Zijn zakdoek is donker van kleur, waarschijnlijk blauw.
‘Gaat het nog Prinsesje? vraagt vader en legt zijn hand op het hoofd van zijn dochter. Haar hoge, kleine voorhoofdje voelt vochtig en klam. Hij voelt ook even haar wang.
Anja knikt maar vader kan zien dat zijn kleine meid het steeds moeilijker heeft met ademhalen.
‘Gijs’ zegt vader. Blijf met Anja hier staan. ‘Hier, neem mijn lantaarn maar. We lopen nog een stukje verder en komen dan meteen weer terug. Het duurt niet lang’
Anja’s longen werken wel drie keer zo hard als normaal en de zweetpareltjes op haar voorhoofd zijn nu een stuk groter. Elk moment zullen de eerste pareltjes zout lichaamsvocht langs haar wangetje beginnen te glijden. Gijs veegt het zweet met zijn vlakke hand weg.

‘Kom’ zegt vader tegen de dominee en de dierenarts en heft zijn rechterarm omhoog zodat het kaarslicht van de lantaarn zover mogelijk kan schijnen.
De zes schuifelende klompen maken een schurend geluid over de zanderige kalk bodem. Na een tiental meters ziet vader een deur voor hen uit in het lichtschijnsel van de lantaarn van de dominee, al heeft vader moeite om helder te kunnen zien door de weeïge lucht die in de kelder hangt en die per stap zuurder lijkt te worden.
‘Wat zit daar achter?’ vraagt vader terwijl hij zich langs de dierenarts naar voren wurmt tot hij naast de dominee staat. Niemand antwoordt.
‘Jullie komen hier vaker, hè?’ zegt vader. ‘Die zakdoeken hebben jullie niet toevallig in je zak’.
De dominee heeft zijn blik op de zanderige vloer van de kelder gericht. De dierenarts kijkt vader aan en knikt.
‘Het is beter dat niemand hier komt’ stamelt de dierenarts. ‘Dat is al jaren zo.’
‘Dit is het huis van God’ buldert de dominee en heft zijn hoofd. ‘Wij hebben hier niets te zoeken, dat is vragen om ellende.’
Maar de strenge toon van de dominee heeft geen invloed op vader.
‘Kwats’ zegt vader boos ‘God woont hier al jaren niet meer en ik denk dat u dat zelf diep van binnen ook heel goed weet.’
Vader doet een stap naar voren en voelt aan de zware metalen ring die aan de dikke houten deur hangt en als klink dienst doet. De ring laat een roestig, krakend geluid horen. Vader draait zijn hoofd om en kijkt de dominee aan.
‘Komt u hier met de lantaarn’ zegt vader.
De dominee komt dichter bij vader staan houdt de lantaarn boven hun hoofden
‘Kan deze deur open?’ vraagt vader
‘In de kerk zijn geen sloten’ zegt de dominee. Na deze woorden kijkt de dominee meteen weer omlaag.
Vader kijkt naar links, naar de dierenarts maar die weert ook zijn blik af.
‘Papa? klinkt het ver achter hen.
‘Wat is er’ vraagt vader. ’Gijs? Gaat het goed?’
Vader veegt met zijn mouw over zijn ogen om het zweet weg te wrijven zodat hij Gijs en Anja kan zien maar het is te donker om überhaupt goed te kunnen zien. Alles buiten het licht van de lantaarn ziet er sowieso troebel uit. De intense, scherpe, weeïge lucht is bijna niet te harden. Het brandt zo hard in de ogen van vader dat de tranen met vette druppels tegelijk over zijn wangen bungelen. Vader knijpt zijn ogen iets toe maar nee, het is te donker, al denkt vader toch een puntje licht in de verte te kunnen zien, precies waar Gijs en Anja zijn.
‘Schiet op, vader’ zegt Gijs. Ook zijn stembanden hebben het moeilijk gekregen. Alsof er korrels zand op zijn huig aan het dansen zijn.’We hebben veel last van die stank’.

Vader draait zich terug naar de deur en met een flinke ruk trekt vader de metalen ring naar benden. ‘Een kort, roestig gekraak klinkt door de kelder. Vader duwt de deur langzaam open. Alle scharnieren die de deur rijk is kraken nog luider dan het geluid dat de ring maakte. Maar nadat de houten deur enkele centimeters heeft bewogen stopt vader met duwen want vanachter de deur stroomt een nog sterkere zure geur zijn neus binnen die abrupt de keel van vader afsluit. Snel draait vader naar rechts. De maag van vader was niet voorbereidt op deze walgelijke zure walm en lijkt spontaan een salto te maken. Het gaat sneller dan vader zelf kan bevatten. Hij buigt voorover, slaat zijn linkerhand tegen zijn ronddraaiende buik en beweegt snel zijn rechterhand naar zijn mond. Maar er is niets meer tegen te doen. Een warme vettige golf verplaatst zich van vaders’ maag zonder enige moeite in een rap tempo naar zijn mond. De zurige massa komt met kracht naar buiten en spettert hard tegen de witte kalkmuur van de kelder. Meteen er achteraan volgt een tweede golf maar deze tweede golf haalt de muur niet. Vader blijft even voorover gebogen staan totdat hij zeker weet dat er niets meer uit zijn maag komt. Zweet en druppels maagvocht druppelen vanaf vaders’ gezicht in het grijs/witte kalkgruis op de vloer van de kelder. Bij het overeind komen kijkt vader naar de dominee die naast hem staat, reikt zijn hand naar de rode zakdoek die voor de mond van de dominee geknoopt is en grist de zakdoek van het hoofd van de dominee weg.

Met de rode zakdoek veegt vader de vettige zure spetters om zijn mond weg.
‘Dominee’ zegt vader. Zijn stem klink schor en vochtig. ‘Duwt u de deur verder open. Dan loop ik naar binnen met de lantaarn.’
De dominee knikt. Vader knoopt de rode zakdoek van de dominee voor zijn mond en neus en legt een dubbele knoop achter zijn hoofd. Hij voelt aan het randje van de zakdoek op de rug van zijn neus of de zakdoek wel vast genoeg zit. Draait zijn hoofd naar de dominee en knikt zachtjes. Dat is voor de dominee het signaal dat hij de deur open kan duwen.
De dominee staat met zijn buik bijna tegen de deur aan en trekt zijn linkerhand aan de metalen ring. Opnieuw piept en kraakt het door de smalle gang. Langzaam beweegt de deur open. Vader houdt de lantaarn voor zich uit net boven zijn ogen. Hij doet een stapje naar voren. Nog een paar stapjes. De lucht in de tweede ruimte is nog vochtiger. Kouder ook. Vader voelt een spontaan opstekende kille bries langs zijn voorhoofd glijden en kijkt van schrik naar rechts waar de wind vandaan kwam. Maar er is niets te zien. Het is zo donker als de nacht zonder maan. Zelfs het licht van de lantaarn lijkt hier minder fel. Vader doet nog een stapje naar voren. Hij kijkt naar de vloer. Kalk, zand en steentjes. Vader beweegt de lantaarn naar links. Het schijnsel van de lantaarn licht de wit/grijze kalkstenen wand op. Tegen de wand, op de zanderige grond langs de muur, liggen langwerpige pakketjes in een lange rij. Vader schrikt. Zijn dit wat hij denkt dat het zijn? Hij hurkt. Bij zijn tenen ligt het uiteinde van een wit/grijs pakketje. Vader tilt zijn lantaarn iets hoger boven zijn hoofd en veegt met zijn linkerhand van boven naar beneden over het pakketje. Een dikke laag vochtig stof blijft aan zijn hand kleven.

Onder het stof vandaan verschijnen de contouren van een hoofdje. Een kinderhoofdje. Vader veegt nogmaals om nog meer van het plakkerige wit/grijze stof te verwijderen. Het kinderhoofdje is nu beter te zien maar er is niet meer van over dan een wit schedeltje. Het schedeltje voelt broos, bijna vergaan aan. Vader kijkt naar links, waar de laatste kindjes zijn bijgezet. Allemaal netjes ingepakt in linnen doeken. Hij kijkt naar rechts waar de pakketjes overgaan naar onherkenbare bulten grijs plakkerig stof. Het licht van de lantaarn schijnt over enkele tientallen grijze stof-bulten, oftewel kindjes. Vader vermoedt dat er verder in de kelder nog veel meer ingepakte kinderlijkjes liggen en staat op om naar achter te lopen. De preekstoel zal nog zo’n dertig meter verder liggen schat vader in.

Vader staat op vanuit zijn hurken en tuurt in het lichtschijnsel langs de muur over de lange rij grijze bulten, zover als hij kan zien. Maar het licht dat over de rij kindjes schijnt lijkt korter te worden. Vader kijkt nog eens goed. Zijn ogen doen pijn van de zure lucht en de tranen plakken aan het stof dat aan zijn wangen is gaan kleven. Vader kijkt naar het laatste bultje dat in het lichtschijnsel van de lantaarn is gevangen. Hij kijkt goed en ziet hoe het grijze stof-bultje langzaam in het duister verdwijnt. Vader doet een stapje naar voren en kijkt nog eens. Het bultje dat zojuist in het duister verdween ligt ineens weer in het zwakke schijnsel van de lantaarn. Maar nu gebeurt het weer. Het licht van de lantaarn lijkt zich terug te trekken. Vader kijkt achter zich. Daar schijnt het licht tot aan de deur. Snel kijkt hij weer voor zich. De haarscherpe grens van het lichtschijnsel uit de lantaarn kruipt langzaam naar hem toe. De kinder-pakketjes op de vloer verdwijnen langzaam één voor één in het duister. Er is bijna geen licht meer over. Niet meer dan een paar meter licht terwijl achter vader het licht meer dan twintig meter ver reikt. Ineens heeft vader het door. Het is niet het licht uit de lantaarn dat zich vreemd gedraagt. Het is het duister dat het licht beetje bij beetje opvreet. Hap voor hap verdwijnt het lantaarnlicht in het volledige duister. Vader knijpt zijn ogen iets toe om verder te kunnen kijken dan de scherpe lijn van het lichtschijnsel maar het lukt niet. Verderop is het onaards donker. Het duister vreet zich hongerig naderbij. Nog één poging wil vader wagen om te zien hoe ver hij kan zien. Hij beweegt de lantaarn heen en weer waardoor het lichtschijnsel via de zanderige vloer van wand naar wand danst, maar pal voor hem is helemaal geen schaduw te zien. Zelfs geen licht. Pal voor vader is niets zichtbaar. Helemaal niets.

‘Niets’ mompelt vader en kijkt omlaag naar het ingepakte kindje iets voor hem op de vloer. Het duister vreet het kindje nu helemaal weg zodat het hoopje grijs stof in het niets verdwijnt en nooit bestaan lijkt te hebben.

NIETS! roept vader ineens zo luid hij kan. De angst in zijn korrelige, hese stem is duidelijk hoorbaar al komt er weinig geluid uit zijn mond. Vaders’ longen doen hun uiterste best om de verschrikkelijk zure lucht weg te pompen maar direct daarachteraan stroomt verse vettige zure lucht terug zijn longen in en blijft zelfs een beetje plakken aan de long-haartjes.
Vader draait zich om en neemt grote stappen langs de rij met ingepakte kinderlijkjes.
‘Naar boven!’ schreeuwt vader schor.’De Kelder uit. Nu!’

Mijn zijn linkerhand grijpt vader de ijzeren ring van de half openstaande houten deur, loopt er snel doorheen en trekt de deur met een flinke dreun achter zich dicht.
Voor hem op de zanderige grond zitten de dierenarts en de dominee op hun knieën met hun hoofd gebogen en hun handen gevouwen. Beide mompelen onverstaanbare woorden maar vader heeft geen aandacht voor hen. Hij kijkt vooruit waar een enorm fell licht zijn zicht blokkeert. Vader houdt zijn hand voor zijn ogen en kijkt door zijn vingers naar het vreemde licht dat verderop in de kelder hangt. Wat het felle licht is en waar het vandaan komt weet vader niet maar dat is zijn zorg nu nog even niet. Gijs en Anja moeten daar zijn. Vader veegt de vette lucht en tranen met zijn mouw van zijn ogen en kijkt nog eens goed met half dicht geknepen ogen. Achter zich hoort vader het mompelen van de dominee en de dierenarts maar ook daar heeft vader nu geen aandacht voor.
‘Anja!’ roept vader schor ‘Gijs!’
‘We zijn hier’ zegt Gijs. Zijn stem is minder hees dan even daarvoor en er klinkt nu ook meer kracht in zijn stem. ‘Ik zie je staan, vader, met je hand voor je gezicht en een rode zakdoek voor je mond geknoopt.’
De stem van Gijs klinkt dichtbij, nog geen tien meter van vader af.
‘Waar komt dat licht vandaan?’ vraagt vader
‘Het is goed papa!’ zegt Anja zachtjes. Haar stem klinkt een stuk gezonder dan even daarvoor ‘Het licht en ik zijn vriendjes, we hoeven niet bang te zijn’
‘Ik denk dat Anja gelijk heeft’ zegt Gijs ‘Het licht was er zomaar ineens, precies boven ons en we hadden ineens weer verse lucht.’
Vader denkt dat hij weet wat er aan de hand is. Hij draait zich om naar de dominee en de dierenarts.
‘Jullie kunnen opstaan, het is goed’
De dominee stopt met bidden en kijkt op naar vader. De dierenarts heeft niets gehoord en stamelt ongestoord verder. De dominee duwt hem tegen zijn schouder waardoor de dierenarts meteen stil valt en zijn ogen opent.
Vader reikt zijn hand naar de dierenarts om hem te helpen met opstaan maar dan ziet hij dat de houten deur die hij zojuist met een dreun achter zich dicht smeet langzaam verdwijnt. Aan de andere kant vreet het duister zich een weg door de eeuwenoude deur.

Het duister is nog maar enkele centimeters verwijderd van het been van de dierenarts.
’SNEL!’ schreeuwt vader schor en trekt de dierenarts ruw aan zijn arm naar zich toe.  ‘Opstaan en wegwezen.’
De dominee kijkt achterom en ziet nu ook hoe de deur langzaam verdwijnt in het niets. De dierenarts valt door de ruwe ruk van vader voorover maar weet toch snel overeind te krabbelen. Het drietal loopt met grote passen naar het felle licht. Vader is niet bang. De dominee en de dierenarts twijfelen nog een beetje maar blijven toch vlak achter vader lopen.
Ineens wordt het witte licht nog feller. Vader slaat zijn hele arm nu voor zijn ogen.
‘Niet bang zijn’ roept vader naar achter. Gewoon er onder door lopen. Het licht beschermt ons.’ Zijn stem klinkt een stuk minder schor. ‘Doorlopen. Gijs en Anja, loop naar de uitgang, wij volgen direct achter jullie.’
De dominee en de dierenarts lopen ook met hun arm voor hun ogen achter vader aan. De klompen die eerder nog over het zand en de steentjes schuurden maken nu een meer knarsend geluid.
Gijs loopt met Anja op zijn arm naar de uitgang. Vader, de dominee en de dierenarts lopen pal onder het felle licht door achter Gijs en Anja aan.

Feller, gekleurd licht

Vader heeft zichtbaar meer energie gekregen sinds hij uit de kelder is. Zijn ademhaling klinkt lang niet meer zo korrelig en vochtig. Hij tilt de houten kelderdeur van de vloer en smijt deze met geweld dicht wat een enorm luide klap veroorzaakt.
‘Daar’ zegt vader hardop en wijst naar de zojuist dichtgegooide kelderdeur. Hij heeft zijn blik gericht op de dominee en de dierenarts.
‘Beseffen jullie wat daar is?’
De twee hijgende heren uit het dorp kijken vader vragend aan.
‘Hoe lang is dat al gaande?’
De dominee kucht en schraapt zijn keel. ‘Zolang de kerk en de gemeenschap bestaat’.
‘De kerk is dik vijfhonderd jaar oud!’ roept vader. ‘Veel ouder zelfs’.

Vader neemt een paar stappen naar voren en gaat op zijn hurken zitten voor de dominee en de dierenarts en kijkt hen recht in hun ogen aan.
‘Al die jaren hebben jullie precies datgene waar je zo bang voor bent zelf gecreëerd. Iedere keer wanneer jullie een dood kindje bijzette kreeg het voeding, kon het groeien, werd het krachtiger.
Eeuwenlang luisteren hier diep gelovige mensen naar het woord van God. Zonder dat zij het weten zitten zij op een graf van honderden, misschien wel duizenden kinderlijkjes. Hun eigen kinderen en diens kinderen. Zitten zij op de kraamkamer van het kwaad. De mensen denken dat zij het woord van God ontvangen maar het eeuwenoude, sterker wordende kwaad sluipt zonder dat zij het merken vanuit de graftombe door de vloer heen hun zielen binnen en neemt hun leven over. Zo voedt het zich nog sneller met nieuwe doodgeboortes. Kinderen! Door zieke geesten verwekte kinderen. En jullie zijn zijn trouwe dienaren. Zonder dat je dat zelf wist. Daarom worden jullie niet ziek.’

De dominee kijkt vader met grote ogen aan. Zijn gezicht is lijkwit.
‘Ik doe alleen wat onze ouders voor ons al deden’ stamelt de dominee. ‘Zo snel mogelijk nadat een kindje is gestorven wikkelt de dokter het in linnen en breng ik het in de kelder. Niemand weet er van. Alleen de dokter en wij tweeën. Niemand hoort ooit iets. Het moet geheim blijven.’
‘Maar waarom onderin de kerk? vraagt vader
‘Dichter bij God kan toch niet?’ antwoordt de dominee op vragende toon

‘Mama!’ fluistert Anja ‘Marie!’
Anja zit op de knie van Gijs en beweegt zich onrustig heen en weer om van de knie af te komen
‘We moeten naar mama en Marie’ roept Anja. ‘En naar Kobus en Tante Tok’
Vader staat op, loopt naar Gijs, pakt Anja van zijn knie en zet haar op zijn arm. ‘We moeten meteen gaan. Allemaal naar de koets’.
De vermoeide heren krabbelen snel overeind en volgen Gijs en vader naar buiten.
‘Gijs, jij kan weer op de bok bij de dierenarts’ zegt vader al wandelend over het grindpad naar de voorzijde van de kerk.
Voor de kerk staat het paard van de dominee rustig met de koets achter zich te wachten. Gijs klimt behendig op de bok. Vader tilt Anja voorzichtig achterin de koets. Gijs reikt de dierenarts zijn hand zodat hij zonder al te veel moeite op de bok kan klimmen en vader geeft de dominee een steuntje zodat ook hij zonder al te veel inspanning achter in de koets kan geraken. Vader klimt zelf als laatste in de koets.
‘Gaan!’ roept vader naar voren. Gijs wil het commando van vader aan de dierenarts doorgeven maar die had het zelf al gehoord en zet meteen het paard in beweging. De rust in het dorp wordt door het geluid van de paardenhoeven en de wielen van de koets opnieuw verstoort. Vader heeft zijn kleine Anja stevig vast zodat ze niet door het gehobbel door de koets wordt geslingerd.
De dominee zit tegenover hem met zijn zij tegen de bok aan. Het is nog steeds pikdonker dus kunnen zij elkaar niet zien.

‘Hoe wist je dat wij daar de kinderen bergen?’ vraagt de dominee met luide stem om zo boven het geluid van de draaiende wielen uit te komen.
‘Dat wist ik niet!’ antwoordt vader ‘Bij de geboorte van Anja voelde ik het kwaad, de kille lucht, hoe het de tweeling wilde hebben. Ik denk, nee.. ik geloof, dat de kleine Jan zijn taak op aarde heeft volbracht door Anja te redden. Ook al was hij er nog maar net. Jan was niet bestemd om een aards leven te leiden. Hij hoort bij Anja. Hij is meegekomen met Anja. Vanaf de dag van hun geboorte wilde ik weten waar het kwaad vandaan komt en vandaag wist ik het. De kerk zelf. Hoe het kwaad heeft kunnen ontstaan? Dat kon ik niet weten maar toen ik zojuist de kinderlijkjes zag vielen de puzzelstukjes voor mij precies op de juiste plek.

Op de bok houdt Gijs zich met beide handen goed vast aan de houten zitting. Hij tuurt voor zich uit met half dichtgeknepen ogen. De wind in zijn gezicht voelt koud en vochtig. Zijn vingertoppen tintelen wat een teken is dat de kou van buiten zijn lichaamswarmte aan het verdrijven is. Gijs probeert de warmte in zijn vingertoppen terug te krijgen door zijn vingers op en neer te bewegen alsof hij piano oefeningen aan het doen is.
In de verte ziet Gijs licht. Het is een zwak lichtschijnsel. Hij knijpt zijn ogen iets verder toe om de wind zoveel mogelijk uit zijn ogen te houden en het licht verderop op de weg goed te kunnen zien.
De dierenarts ziet het lichtschijnsel ook.
‘Zie je dat?’ roept hij naar Gijs.
Vader hoort de dierenarts naar Gijs roepen.
‘Wat is dat?’ roept vader naar voren.
Gijs kijkt nog eens goed naar het lichtschijnsel ver voor hen uit. Het is wat helderder nu zij dichterbij komen.
‘Vuur’ roept Gijs. ‘Een fakkel!’
‘Ja!’ bevestigd de dierenarts ‘De fakkel beweegt over de weg’

‘U moet de mensen de waarheid vertellen’, dominee. roept vader in de koets  en begint zich voorzichtig op zijn billen naar de achterzijde van de koets te schuiven met zijn kleine Anja in zijn arm zodat hij snel uit de koets kan springen wanneer ze thuis zijn.  ‘En alle kinderen uit de kelder weg halen en ze een respectvolle begrafenis geven.’ zegt vader tegen de dominee. ‘

De dierenarts stopt de koets naast de boerderij. Voor hem en Gijs uit loopt een man met een grote brandende fakkel in zijn hand. De man draait zich om, hij hoorde het geluid van de paardenhoeven en de wielen.
Vader springt met Anja in zijn armen uit de koets en loopt om de koets heen naar voren. Hij ziet de man met de fakkel. De man staat vlak bij het kippenhok waar Tante Tok woont.
Anja ziet de man met de fakkel bij het kippenhok ook en probeert zich los te wrikken van vaders arm. Vader wil niet dat Anja er vandoor gaat en versterkt daarom zijn grip.
‘Waar komen jullie vandaan?’ buldert de man met de fakkel en neemt een stap dichter naar het kippenhok. ‘Praktijken waar God het vast niet mee eens is. Dat zal het zijn.’
Het is Leendert. Hij heeft thuis van oude stinklappen en lampolie een fakkel gemaakt.
‘Dat duivelskind heeft jullie in haar macht en ik ga-der-een-end aan maken.’
Leendert neemt nog een stap naar het kippenhok.
Anja beweegt zich wat wilder op vaders’ arm. Ze wil van vaders’ arm af. Vader kan zijn prinsesje niet meer houden, zet haar op de grond en pakt haar hand stevig vast zodat ze er niet vandoor kan gaan, maar Anja’s handje glijdt als water uit vaders’ vuist. Ze tippelt rap op haar blauwe klompjes bij vader vandaan. Op dat moment verschijnt pal boven hen hetzelfde licht dat in de kelder was was maar schijnt nu vele malen feller en is veel groter.

In de nachtelijke hemel lijkt uit het niets een enorme scheur te zijn ontstaan die in rap tempo breder en hoger wordt waaruit het bijzonder felle licht schijnt. Leendert verstijfd bij het zien van het vreemde licht aan de hemel en laat de fakkel uit zijn hand op de grond glijden. Zijn mond valt open net als dat gebeurde in de box bij Kobus toen het licht, minder fel,  boven het hoofd van Anja verscheen. Leendert wil opnieuw door zijn knieën zakken om weer tot God te bidden en te vragen om genade maar dan voelt hij in de hand waar de fakkel net nog in vastgeklemd zat een warme gloed wat zijn hand hevig doet tintelen. Het is het handje van Anja. De warme gloed en de tinteling verspreidt zich razendsnel door zijn hele lijf.
Leendert kijkt Anja aan en hierna kijkt hij recht in het enorme licht dat alsmaar feller en groter wordt.

Het licht is zo groot, fel en intens dat het lijkt of een andere wereld zich via de scheur in de nacht aan hen openbaart. Vreemd genoeg doet het licht nu geen pijn aan de ogen maar is het juist prettig om naar te kijken. Een gevoel van rust lijkt het uit te stralen. Op het gezicht van Leendert verschijnt een glimlach.
‘Zzzzoon?’ stamelt Leendert naar het licht. Anja blijft de hand van Leendert vasthouden. Ze kijkt naar het vale bobbelige, verbaasde gezicht van Leendert. Ze kijkt naar het bijzonder felle licht dat kleuren krijgt. In het licht ziet Anja ontelbare parels van blauw licht door elkaar heen dansen, de parels nemen voor Anja herkenbare en begrijpelijke vormen aan. Anja glimlacht naar de parels en vele tinten gekleurd licht en tilt haar andere armpje op.
‘Daaag’ roept Anja en zwaait naar het licht.

In de boerderij is het felle licht niet ongemerkt aan moeder en Marie voorbij gegaan. Ze zijn snel naar de keukendeur gekomen en staan in de deuropening met open mond naar het dansende lichtgevende kleurenspektakel te kijken. Moeder ziet, net als Anja, de ontelbare aantallen stralende blauwe licht-parels die door het lichtgevende kleurenpalet dansen en vormen aannemen.
‘Jan!’ mompelt moeder
Marie kijkt moeder vragend aan aan maar moeder blijft onafgebroken met een lach op haar gezicht naar het licht kijken.

Ineens is het weer donker. Zo snel als de dag in vele kleuren in de nacht verscheen, zo snel is de donkere nacht weer terug. Leendert draait zijn hoofd naar Anja. Haar hand ligt nog steeds in de grote knuist van Leendert.
‘Dat was mijn zoon’ stamelt Leendert zachtjes. ‘Ik zag mijn zoon. Hij is thuis zee die. In het licht.’
Leendert laat de hand van Anja los. Hij loopt naar de dominee en vader.
‘Ik voelde mijn zoon, ik  hoorde hem.’ zegt Leendert nu luider.
De dominee knikt. Vader kijkt Leendert aan en knikt ook.
‘Ik moet snel naar ons moeder’, zegt Leendert ‘Ik moet moeders vertellen dat onze Leen het goed maakt’.
Met grote passen passeert Leendert de koets, Gijs en de dierenarts en verlaat het boerenerf van Anja. Gijs kijkt hem even na en loopt naar vader en de dominee.
‘Zijn zoon?’ vraagt Gijs verbaasd. ‘Die is echt helemaal gek geworden.’
‘Nee’. zegt vader ‘Leendert is juist niet meer gek’
‘Maar ik zag alleen maar fel licht’ zegt Gijs
Vader legt zijn hand op de schouder van Gijs. ‘Ga maar kijken hoe Kobus het maakt, Anja en ik komen ook naar binnen.’
De dierenarts en de dominee lopen allebei naar de koets en klimmen op de bok.
‘Ik zal morgen beginnen met de grote opruiming’ zegt de dominee. ‘Misschien is het beter als jij en de kleine meid een tijdje uit de buurt van de kerk blijven.’
Vader knikt instemmend.

Anja is intussen snel maar stilletjes het kippenhok binnen geslopen. Ze zit op haar hurken met haar kleine bips naar achteren bij Tante Tok die haar bruine vleugels breed over het nest heeft gespreid. Anja kietelt een beetje over de rug van Tante Tok. Hierdoor komt ze een beetje overeind en kan Anja net onder haar buik kijken. Daar ziet ze gele kopjes met snaveltjes en kraaloogjes door elkaar heen zitten die meteen beginnen te piepen. Tante Tok laat zich langzaam weer over haar kroost zakken.
‘Nu ben ik echt tante, hè Tante Tok?’ zegt Anja op fluistertoon en lacht een beetje. ‘Morgenochtend kom ik weer bij je, ik moet nu eerst gaan slapen want ik ben heel moe.’
Anja komt overeind, doet voorzichtig de deur van het kippenhok open en glipt naar buiten. Voordat ze de deur dicht doet en daarna het haakje er op, kijkt ze nog even naar Tante Tok.
‘Daag, Tante Tok’

Blauwe klompjes gerformeerden gaan naar de kerk Biblesky-wallpaper-bright-light-in-the-night

9 Comments

  1. Hoi Arjan,

    Mooi verhaal, ben heel benieuwd naar de ontknoping! Wens je veel inspiratie en schrijfplezier! Groetjes en ik hoop je snel weer eens te zien, Marjon

  2. Wauw, in 1 ruk uitgelezen. Wat een mooi verhaal. En wat goed geschreven! Dit kan zo een boek worden! Ik heb het net gelezen, heb ook het gevoel dat er nog een soort boodschap in zit, daar moet ik nog eens over nadenken. Dank je voor het delen van het verhaal, heel bijzonder.

Leave a reply to Maja Koole Cancel reply