Zittend in de trein, de bus of zoals in dit geval in de metro, kun je op het meest onverwachte moment in een ongemakkelijke situatie belanden.
Bas is 19 jaar en ziet het leven altijd van de zonnige kant. Op school hoefde hij nooit echt zijn best te doen om elk jaar door te stromen naar een hogere klas. Bas woont met zijn moeder en jongere zusje Fleur in een buitenwijk. Veel groen, water en ruimte, en toch dicht bij de stad. Met de metro is het een half uurtje naar school, die net in het centrum staat. Als jochie was Bas altijd in de polder aan het spelen met zijn vriendjes. Slootje springen, in bomen klimmen en vuurtje steken van oude kranten, bladeren en dode takken. Z’n vader heeft hij al in geen jaren gezien. Bas kan zich zijn vader niet eens herinneren. De vader van Fleur kent Bas wel. Die komt om de week Fleur ophalen voor een ’papa-weekend’.
Bas helpt zijn moeder elke zaterdag met de wekelijkse boodschappen. Daar maken ze altijd een gezellig uitje van. En als Fleur meegaat, om de week, gaan ze steevast naar Bakker Bart voor een chocolade croissant. Die vind Fleur zo lekker. Ze beginnen de boodschappen-zaterdag meestal op de markt. Daar wordt fruit en groenten gekocht. De rest komt bij de Lidl vandaan. Frisdrank en energiedrankjes komen bij Bas niet in huis. Zijn moeder is fel tegen al dat ongezonde spul. “Kun je net zo goed een pak suiker kopen en daar water met een smaakje bij gooien” zegt zijn moeder altijd. “Kraanwater en een appel kun je krijgen” zegt ze er dan ook vaak achteraan. Bas begrijpt zijn moeder heel goed. Zolang als hij zich kan herinneren heeft zijn moeder altijd hard gewerkt. Maar het bedrijf waar zij werkte ging failliet. De moeder van Bas heeft nu een paar adresjes waar zij elke week schoonmaakt.
Het nieuwe schooljaar van Bas is net gestart. Met zijn moeder heeft hij tijdens de zomervakantie veel gesproken over welke studiekeuze. Dat was niet zo makkelijk want Bas vind alles wel een beetje leuk. Toch wist hij de knoop door te hakken. Hij wil zich gaan specialiseren in natuurbehoud. Zijn moeder bracht hem op dat idee. Zij zei tegen Bas dat hij al sinds hij kon lopen alles wilde weten over de planten, bloemen en dieren in de polder achter het huis en in de sloot. Op zijn kamer ontstonden verzamelingen van gedroogde bladeren en gedroogde insecten. Hij was misschien wel het enige kind in de buurt dat het verschil kon zien tussen een bij, horzel en een wesp. Andere kinderen gilden moord en brand wanneer ze een bij zagen. Bas niet. Bas bleef rustig zitten want wist dat de bij dan vanzelf wel wegging. “Kinderen ruiken niet lekker genoeg, ze willen in de bloemen zitten” zei hij dan tegen zijn vriendjes.
De metrohalte is vlakbij huis. Het is vanuit de stad de laatste halte van deze metrolijn. Hier zijn nog geen tourniquet poortjes. In de stad wel. Daar heeft elk metrostation een poortje dus kun je onmogelijk zwart rijden. Niet dat Bas daar behoefte aan heeft want hij draagt een abonnement bij zich.
‘Gelukkig’ denkt Bas ‘hij staat er nog’.
De vaste vertrektijden van de metro zijn dit seizoen weer iets aangepast dus moet Bas even wennen en iets eerder van huis gaan.
De metro vertrekt precies op het aangegeven tijdstip. Bijna geluidloos rollen de wielen over het glimmende spoor. Bas kijkt naar buiten. De zon schijnt waterig maar fel door de stoffige ruiten van de wagon. Door het dunne laagje stof aan de buitenkant is de ruit een troebele waas van licht.
‘Nou, die mag wel door de wasstraat’ denkt Bas.
Bas zet zijn zonnebril op. De metro glijd soepel langs rijtjeshuizen en flatgebouwen. Bij de eerste halte stapt een groepje jongens druk pratend in. Bas schat de jongens een jaar of veertien.
De zes jongens blijven staan en hangen om de glimmende stangen heen terwijl ze luid tegen elkaar praten. Schreeuwen bijna. Een oude mevrouw, met het glanzende grijze haar opgestoken, die er vlak naast zit, kijkt een keertje op maar zegt niets. Aan haar gezicht kan Bas zien dat ze het niet fijn vind dat de jongens zo hard aan het praten zijn. In de rechterhand van de kleinste van de groep jongens ziet Bas een flesje cola. Deze kleine boy heeft van de zes jongens de grootste mond. Bas probeert het gesprek niet te volgen want hij vind ze maar irritant maar kan zijn blik niet van de groep afhouden. Iedere keer wanneer Bas even naar buiten tuurt door zijn getinte brillenglazen heen, hoort hij scheldwoorden en vloeken uit de monden van de jongens komen. Zijn hoofd draait dan vanzelf de kant van het groepje jongens op. Het opdondertje onderstreept zijn vloeken door met het colaflesje hevig heen en weer te bewegen. In het flesje ontstaat hierdoor een dikke laag schuim bovenop de cola.
Bij de volgende halte stappen meer mensen in de metro. Bas ziet dat zij met moeite langs het groepje jongens kunnen. Niemand van de zes jongens maakt enig aanstalten om aan de kant te gaan. Pas wanneer twee meisjes binnen lopen kijken zij op en zijn ze even stil. De kleinste met het colaflesje kijkt hen aan en maakt een sissend geluid om de aandacht van de meisjes te trekken. Zonder op te kijken of te reageren lopen de meisjes langs de jongens en gaan een stukje verderop naast elkaar zitten. De jongens mompelen en lachen naar elkaar.
“Pssst” hoort Bas uit de groep komen. Zij hebben het duidelijk tegen de twee meisjes. De meisjes hebben allebei hun smartphone in de hand en houden hun blik naar beneden gericht. “Kankerhoer” zegt een ander luid en schraapt zijn keel om vervolgens een enorme dikke rochel midden in het looppad te spuwen.
“Zeg!” Roept de oude mevrouw en kijkt de knul aan die verantwoordelijk was voor de rochel. “Doe es even normaal”.
De knul kijkt, zonder enige emotie in zijn gezicht, naar de oude mevrouw en weer kwakt een dikke sliertige klodder spuug uit zijn mond op de schone zwarte vloer van de metro. Pal naast de oude mevrouw.
“Puta” zegt de knul en de zes jongens beginnen hard te lachen.
In de metro is het al aardig vol. Niemand reageert op de herrie en het gedrag van de zes jongens. Ook Bas niet. De meeste mensen zijn druk bezig op hun smartphone, lezen de Metro of kijken naar buiten. Al valt buiten niet veel meer te zien want de metro duikt op dat moment ondergronds.
Bas voelt woede. Hij vindt dat hij iets moet doen maar beseft heel goed dat hij niets kan doen. Als hij er iets van zou zeggen zou er alleen maar meer ellende ontstaan. Deze machteloosheid maakt hem nog kwader. Hij wenst dat hij de kracht zou bezitten om de jongens aan te pakken. Nee, hij wenst dat hij de kracht zou bezitten om de jongens pijn te doen. Heel veel pijn te doen. Hen te confronteren met hun asociale gedrag. Hij zou de rochelboy in zijn nek grijpen en hem met zijn neus door de smeerboel op de metrovloer vegen. Dat iedere druppel spuug, uitgesmeerd wordt over het gezicht van de knul. Bij deze gedachten verschijnt er een glimlach op het gezicht van Bas. In zijn gedachten hoort hij het applaus van de overige passagiers die hiermee hun dank en goedkeuring geven voor de heldendaad van Bas.
Bas kijkt voor zich uit. Buiten is immers niets meer te zien. Het groepje jongens is nu nog luider. Nu de metro ondergronds rijdt maakt de wagon meer geluid en het groepje jongens probeert dit overstemmen. De kleine colaboy draait aan het dopje van het colaflesje. Bas verwacht dat hij een slokje wilt nemen maar de colaboy doet wat anders. Hij schudt hevig met het flesje, met zijn duim op het dopje. Er verschijnt opnieuw een dikke laag schuim in het flesje en Bas hoort dat het zachtjes begint te sissen De boy schudt hevig door. Dan stopt hij en laat hij het flesje uit zijn hand vallen. Het rolt richting de twee meisjes. “Tssssshhh” Klinkt het en er verschijnt een kleine fontijn van cola vanaf de vloer. De meisjes krijgen de volle lading uit het colaflesje en beginnen hard te gillen.
“Gatver” roepen de meisjes. In paniek staan zij op van hun zitplaats waarbij het eerste meisje struikelt en languit op de natte metrovloer belandt. Het tweede meisje blijft staan, houdt zich vast aan een stang en buigt naar haar vriendin op de vloer.
„Tjeemig zeg, kom” zegt ze tegen haar vriendin. Ze reikt haar hand naar haar vriendin om deze weer overeind te helpen.
“Klootzak” roept ze dan achterom naar de jongens.
“Fok joe, puta” roept één van de jongens terug.
Bas ziet dit aan vanaf zijn zitplaats. Van binnen kookt hij maar Bas staat niet op. Hij is bang dat hij als hij er iets van zegt of iets doet dat hij in elkaar geslagen zal worden. Toch komt hij iets omhoog, zonder dit zelf te beseffen. Hij zit in de startblokken om als Superman naar de jongens te vliegen en ze stuk voor stuk door de Metro te jonassen tot ze hevig bloedend op apegapen liggen.
Dan gebeurt er iets vreemds. Bas hoort geen geluid meer. Het lijkt of de tijd vertraagd of zelfs tot stilstand is gekomen. Het enige wat hij nog duidelijk waarneemt is het groepje jongens dat in slowmotion lijkt te bewegen. Zij praten tegen elkaar en schreeuwen naar de meisjes. Zonder geluid, in slowmotion.
De kleine colaboy wordt ineens groter. Althans, dat lijkt zo. Maar hij wordt niet groter. De colaboy komt los van de metrovloer. Alsof een onzichtbare kracht hem optilt. De colaboy draait. Een mysterieuze kracht lijkt hem rond te tollen. Op het gezicht van de colaboy is de lach verdwenen. Angst is nu zichtbaar. Zijn mond staat wijd open, zijn ogen zijn groot. Er komt geen geluid uit zijn voorheen zo grote mond al zou je zweren dat hij gilt als een speenvarken. De colaboy beweegt ongecontroleerd alle kanten op alsof de onzichtbare kracht hem een enorm pak rammel geeft en elke hoek van de metro wilt laten zien, en voelen. De colaboy knalt tegen zijn vrienden aan waardoor één van hen tegen de schuifdeuren van de metro aan komt en tegen de vlakte gaat. Bas kan zijn ogen niet geloven en zit met open mond naar dit vreemde tafereel te kijken.
Dan komt de colaboy van hoog met een enorme kracht tegen de vloer. “Bam,” zijn gezicht komt zo hard tegen de zwarte metrovloer dat je het vel van zijn wang heen en weer ziet golven en voor een seconde zijn witte tanden tot achter in zijn mond kan zien. Het gezicht van de colaboy ligt nu midden in de plas cola. Maar daar blijft hij niet liggen. De colaboy beweegt zonder zelf iets te doen wild heen en weer. Zijn benen lijken die van een lappenpop en knallen tegen de stoelen van de andere passagiers aan die hierdoor angstig zo dicht mogelijk tegen het raam aan gaan zitten. Sommigen van hen zijn zelfs op de passagier naast hen gaan gekropen om maar uit de buurt van de wild bewegende colaboy te blijven. De ogen van de colaboy zijn stevig dichtgeknepen en tijdens het schuiven over de vloer verschijnen er vette en natte vegen op zijn gezicht. Als er geluid zou zijn zou je de colaboy vast horen proesten en schreeuwen. Het hoofd van de colaboy gaat wild heen en weer over de vloer. Alsof iemand een stok in zijn schedel heeft gestoken en de vloer met het brutale hoofd aan het zwabberen is en hierbij de stoelpoten niet ontziet, misschien zelfs opzoekt. Het zwabberen wordt nog heviger. Bij elke veeg komt het hoofd van de colaboy nu hard tegen een stoelpoot aan. Je kunt de schedel voelen dreunen. Bas ziet dat er streepjes bloed op de stalen stoelpoten achterblijven. Ook op de vloer verschijnen dikke strepen vocht. Bas vermoedt dat dit bloed uit het hoofd van de colaboy afkomstig is maar kan het niet goed zien omdat de zwarte vloer alles nat en zwart doet lijken.
De metro mindert vaart. En net zo onverwachts als het ’colaboy-spektakel’ is begonnen, zo abrupt is het gestopt. De colaboy ligt languit op de zwarte metrovloer dat nu meer overeenkomsten vertoont met dat van een slachthuis. Dikke strepen bloed vermengd met cola, snot en spuug. Het snot moet uit het jankende en snotterende hoofd van de colaboy zijn gekomen vermoedt Bas.
De stoere vrienden van de colaboy zijn doodstil en staan verstijfd dicht tegen elkaar tegen de glazen deur. Om hen heen keert nu geluid terug.
“Halte Beurs” klinkt de vriendelijke damesstem uit de metro speaker. In de metro is het stil.
De colaboy heeft nog niet bewogen. Hij ligt er doodstil bij.
Voorzichtig komen de passagiers van hun zitplaatsen en bewegen zich dan zo snel als zij kunnen naar de uitgang. Wanneer iedereen de metro heeft verlaten hijst de oude mevrouw zich aan een stang omhoog, draait zich om naar achteren zonder naar de bloederig verminkte colaboy op de vloer om te kijken. Bij het weglopen passeert ze de groep vrienden van de colaboy. Ze staat even stil. Kijkt de rochelboy aan, die nog verstijfd tegen de glazen deur aan staat. Bas denkt een natte vlek in het kruis van de rochelboy te zien. De rochelboy ziet niet dat de oude mevrouw hem aankijkt. Zijn blik is gericht op de op een versleten lappenpop lijkende colaboy waar geen geluid meer uit komt. Er verschijnt een glimlach op het gezicht van de oude mevrouw. Ze houdt haar tas dicht tegen zich aan en maakt aanstalten om de metro uit te lopen maar draait zich tussen de openstaande schuifdeuren nog even om, wijst met haar wijsvinger naar de colaboy en zegt “en wel jullie troep opruimen, stelletje snotneuzen”. Na deze woorden loopt de oude mevrouw rustig naar buiten.
Bas is nog altijd in shock maar besluit dan ook de metro te verlaten. Voordat hij naar buiten loopt staat hij even stil, kijkt een seconde naar de verminkte colaboy en verlaat dan snel de metro. Bij de tourniquet poortjes staat hij even naast de oude mevrouw. Beiden houden hun OV pas tegen de lezer van het poortje aan. Bij het opengaan van de poortjes kijkt de oude mevrouw naar rechts. Zij kijkt Bas aan. En net voordat zij allebei door de poortjes lopen ziet hij dat de oude mevrouw naar hem knipoogt met daarbij een tevreden glimlach.
Arjan Eikelenboom
Rotterdam 12/7/2014