Staalharde Bikkels
Een smalle zonnestraal licht het witte hoofdkussen op. De zonnestraal sluipt per minuut dichter naar het hoofd dat er op rust. Nog even wachten, en ja. Daar prikt de ochtendzon dan als eerste in zijn rechteroog. In plaats van hierdoor wakker te worden draait het hoofd als tegenreactie de andere kant op om uit de zon te blijven. Dat omdraaien duurt iets langer dan normaal omdat het hele lichaam mee moet draaien en de vermoeidheid zit nog overal in zijn benen. Logisch wel, na een week vol intense confrontaties. Dit geldt voor allemaal trouwens. De gehele groep ligt nog languit.
Coos ligt het dichtsbij het raam van allemaal. Hij vangt dan ook die eerste zonnestraal op en fungeert zo als het ware als wekker voor de overigen. Het omdraaien, om die vervelende felle zonnestraal te vermijden, heeft Coos tien minuten extra slaaptijd gegeven. Maar dan is daar de zonnestraal weer. Dit keer nog krachtiger. Nog heter.
‘Oh nee’, jammert Coos. ‘Niet nog eens.’ Hierop rekt hij zich uit, maakt zich zo lang mogelijk en geeuwt er fink op los.
‘Mannen!’ roept Coos tijdens zijn laatste geeuw en hij zijn lange benen wakker schud.
‘Wakey wakeeeeeyyy. We hebben weinig tijd om ons voor te bereiden want de ze staan al te wachten zie ik.’ Bij die laatste woorden knijpt Coos zijn ogen bijna dicht. Het ochtendlicht is fel.
Om Coos heen wordt er flink op los gegeeuwd. Het zijn taaie rakkers al kun je nu wel zien dat ook deze bijna Goden ook een grens hebben. Dinsdag zijn ze met een groep van totaal tien mannen de zware strijd aangegaan. Meteen vanaf die dinsdagmorgen ging het er stevig aan toe. Zwaar gewonden zijn er gelukkig niet gevallen maar helemaal zonder kleerscheuren zijn ze niet tot deze zaterdagmorgen gekomen. Drie uitvallers. Puur door vermoeidheid. Deze drie strijders namen dan ook verplicht rust. Nog maar zeven vermoeide maar ervaren strijders zijn er nu over. Noem het Spartanen, Romeinen of misschien wel commando’s. Ze kunnen tegen een stootje.
Alle zeven zijn nu wakker. Douchen doen ze niet. Dat doen ze altijd de avond ervoor, vlak voordat ze gaan slapen. Iedere avond kruipen de mannen in een schoon bed nadat ze van top teen goed zijn schoongeboend. Dat moet ook wel want na een dag lang hakken, snijden en wat al niet meer, druipt het zweet uit alle porieen en kun je het vuil stof en vet van hun lijven af schrapen.
‘Koffie’, roept Mikey. ‘Eerst een bakkie hoor jongens. Laat die ingang nog maar even dicht!
Als ik zo naar buiten kijk wordt het een zware strijd vandaag.’
‘We zijn allemaal vermoeid dus komt het deze laatste dag voor een groot deel aan op karakter. Maar goed, daar zijn we dan ook Rotterdammers voor. Niet zeiken. Met opgestroopte mouwen er tegenaan.’
‘Zijn alle wapens scherp?’ Gilt Coos nog even voor de zekerheid naar de andere zes.
‘We kunnen onze aandacht niet laten verslappen. Het is wij zeven tegen’ en hij kijkt nog even naar buiten, telt, ‘1,2,3 …34 man.’
‘Jaaaaa!’ roepen 6 bikkels in koor.
‘Hebben we gisteravond voor het slapen gaan gedaan.’ zegt Lau.
‘Ieder heeft zijn eigen wapens geslepen en in de olie gezet.’
‘Okay dan!’ Roept Coos. ‘Mannen, rechtop, wapens in de aanslag’
Alle zeven staan kaarsrecht, nog een beetje slaperig.
Ze glimmen van top tot teen, ruiken fris, zien er stralend, zelfs glanzend uit. Ondanks dat ieder van hen dodelijk vermoeid is mogen ze niemand die indruk geven.
Ze kijken stoer, zijn hongerig. Hongerig om de wilde mannen daar buiten eens een poepie te laten ruiken. Bij elk van de strijders stijgt de adrenaline. Kloppende aders. Snuivende neuzen. Zeven staalharde bikkels kijken recht voor zich uit. Hun blik op de smalle ingang gericht.
De vergrendeling gaat van de zware houten deur. De ogen van elk van de zeven mannen knijpen iets toe, tegen het felle zonlicht. Nog meer gesnuif. Pareltjes van zweet verschijnen op voorhoofden. Je hoort het geluid van de scherp geslepen zwaarden zachtjes tegen elkaar ketsen. De spanning is om te snijden. Allen houden de adem in. Dood en doodstil is het.
Dan opent de antieke deur. Langzaam. De eerste die binnenloopt lijkt op een viking. Hij kijkt woest, ietwat onwennig en zijn blonde onverzorgde haren deinen op het ritme van zijn grote stappen. Ook zijn baard is hoogblond en net zo wild.
‘Kaassie,’ fluistert Lau. ‘Die is voor mij.’
Achter de viking lopen meer mannen onwennig naar binnen. Stuk voor stuk lijken zij groentjes en zien er verwilderd uit. Dat is hun zwakte en onze mannen maken daar straks efficiënt gebruik van.
Onze zeven strijders wachten gedisciplineerd op het startsein.
Het lijkt een eeuwigheid te duren. Zweet druppelt nu duidelijk zichtbaar uit duizenden porien.
Maar dan. Dan klinkt het startschot.
Uit een enorme bebaarde keel klinkt;
‘Joooooo!, moguh! Wie is de eerste?
======
De wereldberoemde scharen ende snijders van SCHOREM zijn te vinden in Rotterdam. Zij zijn in permanente dienst van vakkundige barbiers. De kunst van het haarsnijden nemen deze barbiers bloedserieus. De hier in het verhaal bejubelde schaar is hun ezel én hun palet. Ieder afgeleverd kunstwerk van Schorem is uniek en wordt overal op straat herkent. Uren voordat Schorem zijn ‘alleen voor mannen’ antieke deur opent, staan er buiten, in weer en wind, tientallen mannen met haar op hoofd en vaak ook de kin, al met spanning te wachten. Iedere avond krijgen de altijd glimmende scharen van de barbiers, een welverdiend schuimbad om vervolgens op een zacht en fris gewassen handdoek te rusten te worden gelegd. Gebroederlijk. Naast hun collega kammen ende kammetjes. Gereed voor de volgende strijd.
http://www.schorembarbier.nl